The screen of this device is too small to show the site.

Please view this site on a device with a width of more than 300px.
a-A


Psalm 9

1. Ik zal met heel mijn hart o HEER,
In psalmgezang, uw naam ter eer,
blij al uw wonderen verhalen,
U, Allerhoogste, dank betalen.
2. De vijand is, hoe ook geducht,
gestruikeld en voor u gevlucht,
teruggedeinsd van voor uw ogen,
vernietigd door uw alvermogen.
3. Zo hebt U, HEER, naar heilig recht,
voor ieders oog mijn zaak beslecht.
U hebt de rechterstoel bestegen,
Uw dreigen klonk de volken tegen.
4. U zegt de volken straffen aan,
doet goddelozen ondergaan.
Zo hebt U al hun roem vertreden,
vergeten zijn hun naam en steden.
5. De HERE troont in eeuwigheid
en oordeelt in gerechtigheid
Hij zal rechtvaardig vonnis spreken,
als rechter alle onrecht wreken.
6. Daarom zal Hij in nood en pijn
een burcht voor de verdrukten zijn.
Hij zal zich aan hun zijde scharen,
hun toevlucht wezen in gevaren.
7. Op U bouwt ieder die U kent,
die in zijn angst zich tot U wendt,
want wie U zoeken in hun leven,
hebt U, o HERE, nooit begeven.
8. Psalmzingt de HEER, die eeuwig leeft
en Sion tot zijn woning heeft.
Laat ook voor aller volken oren
de grootheid van zijn daden horen!
9. Want Hij houdt in gedachtenis
het bloed van wie verslagen is.
Hij hoort de schreeuw van de ontrechten;
hun rechtsgeding zal Hij beslechten.
10. Ontferm U, HEER, zie toch mijn nood,
red uit de poorten van de dood.
Dan zal ik blij uw roem verbreiden,
in Sions poorten U belijden.
11. God trof de volken met zijn straf,
hun eigen valkuil werd hun graf,
hun voeten zijn verward in netten
die zij in het verborgen zetten.
12. De HEER heeft zich bekend gemaakt,
hun recht gehandhaafd en bewaakt.
De bozen richten zich te gronde;
dit is Gods antwoord op hun zonde.
13. God stelt hen in het ongelijk
en stort hen in het dodenrijk.
Die strenge straf wordt toegemeten
aan volkeren die God vergeten.
14. De armen zijn niet voor altijd
ten prooi aan de vergetelheid
Hun hoop gaat niet voorgoed verloren,
daar zij de HERE toebehoren.
15. Rechtvaardig God, sta op en richt
de volken voor uw aangezicht;
laat uw gerichten op hen dalen
en laat de mens niet zegepralen.
16. Jaag angst en schrik de volken aan,
opdat zij duidelijk verstaan,
dat mensen, groot in eigen ogen,
verganklijk zijn en niets vermogen.