The screen of this device is too small to show the site.

Please view this site on a device with a width of more than 300px.
a-A


Psalm 39

1. Ik dacht: ik zal de rechte wegen gaan,
niet zondigen met enig woord,
ik leg mijn mond een sterke muilband aan,
zolang Gods vijand mij nog hoort.
Zo zweeg ik stil, verstomd in al mijn smart,
maar zonder stilheid in mijn hart.
2. Mijn smart nam toe, zij brandde fel in mij
en vlamde hoog als laaiend vuur,
zodat ik eindlijk spreken moest en zei:
Maak mij bekend mijn levensduur.
Geef, HEER, dat ik de maat der dagen ken
leer mij hoe sterfelijk ik ben.
3. Een handbreed zijn mijn dagen hier gesteld
door U, die leeft in eeuwigheid.
Ik zie mijn leven dat ten einde snelt,
voor U als enkel ijdelheid.
Het mensenkind, al is hij arm of rijk,
is slechts een ademtocht gelijk.
4. Zie, als een schaduw gaat een mens daarheen,
zijn leven is een ademtocht.
Hij slaaft en slooft en hij vergaart bijeen,
maar wat hij ook bezitten mocht,
hij moet het afstaan, hij verliest het al
en weet niet wie het erven zal.
5. O HEER, wat is het, dat ik nog verwacht?
Ik hoop op U alleen, mijn God.
Red mij van al mijn zonden door uw macht,
maak mij voor dwazen niet ten spot.
Ik doe mijn mond niet open, want ik weet:
U was het zelf, HEER, die het deed.
6. Wend toch, o God, uw plagen van mij af:
te zwaar is mij uw hand, die slaat.
Zie hoe, als U de mens kastijdt met straf,
zijn schoonheid als door mot vergaat.
Het mensenkind, al is hij arm of rijk,
is slechts een ademtocht gelijk.
7. Hoor mijn gebed, mijn hulpgeroep, o HEER.
Zwijg niet bij al mijn luid geween,
daar ik bij U als vreemdeling verkeer,
zoals mijn vaderen voorheen.
Geef mij weer blijdschap, wend uw toorn toch af,
voordat ik heenga naar het graf.