The screen of this device is too small to show the site.

Please view this site on a device with a width of more than 300px.
a-A


Psalm 36

1. De zonde spreekt haar vleiend woord,
waarnaar de boze gaarne hoort,
want hij wil God niet vrezen.
't Is enkel kwaad wat hij beoogt.
Hij denkt dat God het wel gedoogt
en niet vertoornd zal wezen.
Zijn mond is vol gemeen bedrog,
ook 's nachts beraamt hij 't onheil nog,
hij weigert goed te handlen.
De zonde lokt hem al maar voort;
dit is de weg die hem bekoort:
hij wil in 't kwade wandlen.
2. Uw goedheid, HEER, is hemelhoog,
uw trouw reikt tot de wolkenboog,
uw recht is hoog verheven.
Uw oordeel is onpeilbaar diep,
U, HERE God, die alles schiep,
houdt mens en dier in leven.
Groot is uw goedheid, trouwe God!
Ja, mensenkindren vluchten tot
de schaduw van uw vleuglen.
Wie bij U woont, HEER, heeft het goed.
U laaft hem met uw overvloed:
een stroom van louter vreugden.
3. Bij U, HEER, is de levensbron,
Uw licht doet, klaarder dan de zon,
ons 't ware licht aanschouwen.
Bestendig uw gerechtigheid,
uw gunst en goedertierenheid,
voor wie op U vertrouwen.
Bewaar mij voor de trotse voet,
verhinder dat ik vluchten moet
voor goddeloze handen.
Maar zie, de bozen storten neer
en opstaan kunnen zij niet meer:
zij sterven in hun schande.