The screen of this device is too small to show the site.

Please view this site on a device with a width of more than 300px.
a-A


Psalm 115

1. Niet ons, o HEER, maar uw naam geef de eer,
om al uw goedertierenheid, o HEER,
om al uw trouw en zegen.
Waarom toch zouden heidenen met spot
minachtend vragen: Waar is nu hun God?
Hij is hun toch genegen?
2. Hij, onze God, bewoond het hemels licht.
Daar heeft Hijzelf zijn hoge toorn gesticht.
Hij doet naar zijn behagen.
Hun goden zijn van zilver en van goud,
slechts mensenwerk, zodat wie op hen bouwt,
vergeefs om hulp zou vragen.
3. Hun afgod heeft een mond, die nimmer spreekt.
Hij heeft wel ogen, maar het zien ontbreekt,
een neus, maar kan niet ruiken.
Hij heeft wel oren, maar kan niets verstaan,
wel voeten, maar hij kan er niet mee gaan,
gaan hand kan hij gebruiken.
4. Geen zwak geluid zelfs komt er uit zijn keel.
Zij die hem maken, krijgen als hun deel
aan hem gelijk te wezen.
Daarom zal ieder die op hem vertrouwt
en heel zijn toekomst op een afgod bouwt,
zijn einde moeten vrezen.
5. Maar Israël, vertrouw gij op de HEER.
Hij is hun hulp, hun schild en al hun eer.
Hij zal zijn volk gedenken.
Aärons huis, vertrouw op God, de HEER,
Hij is hun hulp, hun schild en al hun eer.
Hij zal zijn zegen schenken.
6. Vertrouw op God, gij die de HERE vreest,
want Hij is steeds hun hulp en schild geweest.
heel Israël ten zegen.
Aärons huis zal rijk gezegend zijn.
Waar men Hem vreest, ontvangen groot en klein
die zegen op hun wegen.
7. De HERE zal u en uw nageslacht
vermeerderen in aantal en in macht.
Gezegend zij uw leven.
De HERE, die de hemel en de aard'
geschapen heeft en die sindsdien bewaart,
zal u zijn zegen geven.
8. De hemel is de hemel van de HEER.
De aarde heeft Hij tot zijn lof en eer
de mensen eens gegeven.
In 't stille graf brengt niemand Hem nog eer.
Maar wij, wij zullen prijzen onze HEER
van nu aan heel ons leven.