The screen of this device is too small to show the site.

Please view this site on a device with a width of more than 300px.
a-A


1) Gebruik Externe Bronnen:

Onderdeel Toestemming Datum Citaat
Kanttekeningen Gereformeerde Bijbel Stichting 27-10-2014 Email: "U mag de Statenvertaling en de kanttekeningen ed. GBS voor uzelf gebruiken, voor niet-commerciële doeleinden."
Kerkboek GKV deputaten DAO 03-05-2016

Email: "Geen enkel bezwaar. Er zitten ook geen kosten aan; gebruik alles wat u nodig heeft."

Psalmmelodiën PCorgan.com 2008 Site: "Iedereen mag de muziek gratis gebruiken, (...) Wordt de muziek door sites/apps/andere software gebruikt, dan willen we wel graag de bronvermelding"
Grondteksten sacred-texts 2018 Site: "Public domain files from this site can be used for any purposes. You may: (...) Create derivative works (...) without asking anyone (including sacred-texts) for permission."
Voorlezing jezusverlosser.nl 2018 Site: "Het vrijelijk gebruik en doorgeven van alle (delen van) inhoud is dus toegestaan (...) Hetzelfde geldt eveneens voor de MP3 bestanden"
NBG '51 auteursrecht.nl 2022 vrij gebruik sinds jan. 2022: auteursrecht.nl/auteursrecht/Duur-van-het-auteursrecht
Landkaarten https://www.bhpublishinggroup.com/faqs/ 2022 Partner websites are welcome to download B&H’s product images and descriptions.
If the partner site is not e-commerce enabled, then the partner site must link to bhpublishing.com.
Herziene Statenvertaling herzienestatenvertaling.nl 2022 Site -> /informatie -> beslisboom: Complete vertaling -> niet-geprinte vorm -> niet commercieel: "Gebruik zonder kosten, wel via contract".
Contract aangegaan op 2023-07-19 door de BSB.
Bronvermelding verplicht: Copyright Ⓒ2010/2016 Stichting HSV
Reformanda - 2020 Met dank aan br. G. Smallenbroek (Hasselt)

  1. Bijbel: (dubbel)Klik op een Bijbelvers om veel informatie over het vers te zien.
     
  2. Bijbel: Bovenaan elk hoofdtsuk is informatie te vinden over het hoofdstuk
     
  3. Bijbel: Door over titels te sliden (horizontaal uw vinger of muis te bewegen) kunt u naar de volgende of vorige item gaan.
     
  4. Kanttekeningen: Door te drukken op een verwijzing, wordt de bijbehorende tekst onderaan getoond .
     
  5. Algemeen: Door in te loggen heeft u de keuze uit meer vertalingen.
     
  6. Algemeen: In de instellingen (in het menu bovenaan) kan de lettergrootte en het thema worden aangepast.
     

Inhoudsmaten

Inhoudsmaat Waarde (1) Waarde (2) Waarde
Homer (ezelslast) = 400 liter of 10 efa = 220 liter (5) 101,40 liter 450 liter (4)
Kor 1 Homer = 400 liter of 10 bath = 220 liter (5) 101,40 liter 450 liter (4)
Efa 1/10 homer = 40 liter of 3 sea = 22 liter (5) 10,14 liter 45 liter (4)
Bath 1 efa = 40 liter of 6 hin = 22 liter (5) 10,14 liter 45 liter (4)
Maat 1/3 efa = 13 liter    
Hin 1/6 bath = 6,5 liter of 3 kab  = 3,67 liter (5) 1,69 liter 7,5 (4)
Omer 1/10 efa = 4 liter   4,5 (4)
Maat 1/3 hin = 2 liter   1,1 liter (3)
Log 1/12 hin of 1/4 kab = 0,3 liter *)   0,5 liter (1/12 hin) (3)
Metreet ongeveer 40 liter 39,50 liter  

Choenix / Choinix
maat

ongeveer 1,1 liter 1,09 liter  
Kab / Pond 4 log (5) OF 1/2 liter (HSV) 1,20 liter 2 liter (5)
Kan / Sextarius   0,55 liter  
Korenmaat   8,80 liter  
Saton   13,13 liter  
Schepel   15,00 liter 13 liter (5)
Sea 3 1/3 gomer 7,28 liter  
Rantsoen   1,10 liter  
Gomer 4/5 kab 2,20 liter  

*) log, volgens anderen een zesde liter

 


Eenheden

Bijbels Gewicht Gewicht (1) Gewicht (2)
Shekel / Sikkel 11 gram 11,43 gram
Talent 33/34 kilo of 24 kilo (3) 41,15 kilo
Mina 1/60 talent = 600 gram (571 gram (4)) 685,80 gram
Beka 0,5 sikkel = 5,5 gram 5,73 gram
Gera 1/20 of 1/24 sikkel = 0,55 of 0,45 gram 0,57 gram
Libra / Litra 327,5 gram 327,50 gram
Pond 1/60 talent  = 600 gram (3)  

 

Lengte eenheden

Woord Eenheid Lengte Lengte Aantekening
קנה Riet 274,32 cm 6 El 271,50 cm (lat, roede, stok) (3)
  Lange (of vroegere) el 51,80 cm    
  Korte el 38,00 cm    
אַמָּה El 45.72 cm    
זרת Span 22,86 cm 0,5 El  
טפח Handbreedte 7,62 cm 1/6 El  
אצבע Vinger 1,90 cm 1/24 El 2 cm (3)
גמד Gomed _ 2/3 El Richt. 3:16; Onbekend welke lengte precies
  Dagreis 32,190 m    
  Meetroede 3,30 m    
  Sabbatsreis 900 m    
  Griekse Stadie 180 m   192 m (4)
  Romeinse Satdie 185 m    
  Vadem 1,85 m    
  Eindweegs     2 uur lopen (NBV)
  Schoinos 6 km (4)    

 

Munt

Munt Gewicht (2) Metaal Waarde (in Euro's)
As 1/10 drachme (5) of 5,40 gram Brons € 6,88
Denarie /Denarius / Denaar 4,50 gram Zilver € 114,87
Didrachme 2 drachme = 8,62 gram Zilver € 220,00
Drachme 4,31 gram Zilver €110,00
Gouden Drachme 1,25 gram Goud € 2.200
Lepton 0,04 gram Zilver € 1,10
Mina /Pond 431,00 gram Zilver € 11.000,00
Sikkel 17,24 gram Zilver €440,00
Sestertie 21,60 gram Brons € 27,50
Talent 25,86 kilo Zilver € 660.000,00
Tetradrachme 4 drachme = 17,24 gram Zilver € 440,00
Quadrans / Kwadrans 0,68 gram Koper € 1,72
Halve Quadrans 0,34 gram koper € 0,86
Schelling / Denarie 4,50 gram Zilver € 110,08
Penning / Kwadrant 1/64 schelling / 14 As = 0,07 gram   € 1,72
Penninkje 1/16 schelling (3) ??    
Koperstukje 1/128 schelling = 0,035 gram Koper € 0,86
Dagloon 64 quadrans = 4,35 gram Zilver € 110,08

 

(1) = bijbelaantekeningen.nl
(2) = lachairoi.be
(3) = kaleo.nl
(4) = bijbel.eo.nl
(5) = christipedia.nl
(6) = wol.jw.org

Set 1

The Face of the Ancient Near East:

 

 

The Ancient Near East

001

 

Biblical Regions

001a

 

Modern States and the Ancient Near East

002

 

Mesopotamia: Homeland of Abraham

003

 

Egypt: Land of Bondage

004

 

Syria and Lebanon

005

 

International Routes, The King’s Highway

006

 

Geography and Trade Routes of the Middle East

006a

 

 

 

Set 2

Natural Regions of Palestine:

 

 

National Regions of Ancient Palestine

007

 

Physical Geography of Palestine

007a

 

Topography of Palestine

007b

 

Cross Sectional Views of Longitudinal Zones

008

 

Northern Coastal Plains

009

 

Plain of Dor, Plain of Sharon, Samaria, et al.

010

 

Philistine Plain, Shephelah, Judah, and the Dead Sea

011

 

Arabah, Negeb, Wildernesses of Zin and Paran

012

 

Modern Political Divisions of Ancient Palestine

013

 

Climate Patterns of Ancient Palestine

014

 

 

 

 

 

 

PART II:  THE HEBREW BIBLE PERIOD

 

 

 

Set 3

Before Abraham:

 

 

Selected Neolithic and Chalcolithic Settlements

015

 

The Table of Nations (1)

016

 

The Table of Nations (2)

016a

 

Ancient Near East in the 3rd Millennium

017

 

 

 

Set 4

The World of the Patriarchs:

 

 

Ancient Near East in the Time of the Patriarchs

018

 

The Land of Canaan from Abraham to Moses

018a

 

Palestine in the Middle Bronze Age

019

 

The Migration of Abraham

020

 

Abraham in Canaan

021

 

Abraham, Isaac, and Jacob

021a

 

Travels of Jacob

022

 

The Journeys of Joseph

023

 

 

 

Set 5

The Egyptian Experience:

 

 

Expulsion of the Hyksos

024

 

Egypt and Palestine in the Late Bronze Age

025

 

Sites in the Amarna Archive (Akhetaton; Tell el-Amarna)

025a

 

Campaigns of Thutmose III and Amenhotep II

026

 

Canaan in the 14th Century: The Tell el-Amarna Tablets

027

 

The Egyptian Empire and the Hittites

028

 

Egyptian Empire and Balance of Power, ca. 1400 BC

028a

 

The Route of the Exodus

029

 

 

 

Set 6

The Exodus:

 

 

Events during the Sojourn at Kadesh-Barnea

030

 

Journey of the Spies

031

 

The Journey from Kadesh-Barnea to the Plains of Moab

032

 

 

 

Set 7

Conquest and Settlement:

 

 

Ancient Near East from 1200-100 BC

033

 

The Conquest of Canaan

033a

 

The Sea Peoples

034

 

The Levant from 1200-1000 BC

035

 

The Conquest by Joshua

035a

 

Joshua’s Central and Southern Campaigns

036

 

Joshua’s Northern Campaign

037

 

The Limits of Israelite Settlement

038

 

Israel in Canaan from Joshua to Samuel to Saul

038a

 

The Tribal Allotments of Israel

039

 

The Division of the Land Among the Tribes

039a

 

Levitical Cities and Cities of Refuge (1)

040

 

The Levitical Cities (2)

040a

 

The Judges of Israel

041

 

The Period of the Judges

041a

 

Ehud and the Oppression of the Moabites

042

 

Deborah’s Victory over the Canaanites

043

 

Gideon’s Battles with the Amalekites

044

 

Jephthah and the Ammonites

045

 

Samson and the Philistines

046

 

The Battle at Ebenezer and the Loss of the Ark

047

 

The Ministry of Samuel and Anointment of Saul

048

 

The Kingdom of Saul and His Wars

049

 

Saul, 1000 BC

049a

 

David’s Flight from Saul

050

 

 

 

Set 8

The Kingdom of David and Solomon:

 

 

David’s Rise to Power

051

 

David in Conquest of Canaan

051a

 

David’s Wars of Conquest

052

 

Kingdom of David and Solomon

053

 

The United Monarchy under Solomon (1)

053a

 

The United Monarchy under Solomon (2)

053b

 

Solomon’s Economic Enterprises

054

 

Solomon’s Building Activities

055

 

Solomon’s Temple

055a

 

Jerusalem in the Time of David and Solomon

056

 

 

 

Set 9

The Kingdoms of Israel and Judah:

 

 

The Kingdoms of Israel and Judah (1)

057

 

The Kingdoms of Israel and Judah (2)

057a

 

The Kingdoms of Israel and Judah (3)

057b

 

The Campaign of Shishak

058

 

Conflicts between Israel and Aram-Damascus

059

 

The Omride Dynasty

060

 

The Golden Ages of the 9th & 8th centuries BC

60a

 

Phoenician Trade and Civilization

061

 

Trade Routes throughout the Middle East

061a

 

Travel Routes throughout Palestine

061b

 

Elijah and Elisha

062

 

The Revolt of Jehu

063

 

The Rise of Assyria

064

 

Israel & Judah in the days of Jeroboam II and Uzziah

065

 

The Assyrian Empire under Tiglath-Pileser III

066

 

The Syro-Ephraimite War

067

 

Tiglath-Pileser III’s Campaigns

068

 

Fall of Samaria and Deportation of Israelites

069

 

The Fall of the Kingdom of Israel

069a

 

Assyrian Districts after the Fall of Samaria

070

 

Prophets of the 8th Century BC

071

 

 

 

Set 10

Judah Alone amid International Powers:

 

 

Hezekiah’s Preparation for Revolt

072

 

Judah under King Hezekiah

072a

 

Hezekiah’s Jerusalem

073

 

Sennacherib’s Campaign against Judah

074

 

Assyria in the 7th century BC

075

 

The Rise of the Neo-Babylonian Empire

076

 

The Reign of Josiah

077

 

The Districts of Judah under King Josiah

077a

 

The Golden Age of King Josiah

077b

 

Nebuchadnezzar’s Campaigns against Judah

078

 

 

 

Set 11

The Babylonian Exile:

 

 

Judah during the Exile

079

 

The Kingdom of Judah

079a

 

Exile; Palestine in the Post-Exilic Period

079b

 

Jewish Exiles in Babylon

080

 

Jewish Refugees in Egypt

081

 

 

 

Set 12

The Persian Period:

 

 

World Powers of the 6th century BC

082

 

The Conquests of Cyrus the Great

083

 

The Persian Empire

084

 

The Return of the Jewish Exiles to Judah

085

 

Judah in the 5th century BC

086

 

Palestine after the Exile

086a

 

 

 

Set 13

The Hellenistic Period:

 

 

Alexander the Great’s Empire

087

 

The Division of Alexander’s Empire ca. 275 BC

088

 

Palestine under the Ptolemies

089

 

The Seleucid Empire and Antiochus III

090

 

Campaigns of Antiochus IV against Egypt

091

 

The Maccabees in 168 BC

091a

 

Selected Events in the Maccabean Revolt

092

 

Jewish Expansion under the Hasmonean Dynasty

093

 

Pompey’s Campaign against Jerusalem

094

 

 

 

 

 

 

PART III:  THE NEW TESTAMENT ERA

 

 

 

Set 14

Rome’s Emergence as a World Power:

 

 

Early Rome

095

 

Roman Expansion in the 3rd & 2nd centuries BC

096

 

Civil Wars amidst Roman Expansion in 1st century BC

097

 

Roman Empire in the Age of Augustus

098

 

 

 

Set 15

The Romans, Palestine, and Herod the Great:

 

 

Roman Rule in Palestine 63-40 BC

099

 

The Kingdom of Herod the Great

100

 

Herod’s Building Program

101

 

 

 

Set 16

The World of Jesus:

 

 

The Division of Herod’s Kingdom

102

 

Palestine under the Herods

102a

 

Palestine in the Time of Jesus (1)

103

 

Palestine in the Time of Jesus (2)

103a

 

Qumran and the Dead Sea Scrolls

104

 

 

 

Set 17

The Life and Ministry of Jesus:

 

 

Jesus’ Birth and Early Childhood

105

 

The Birth, Childhood, and Baptism of Jesus

105a

 

John the Baptist

106

 

Galilee in the Time of Jesus

107

 

Jesus’ Ministry in Galilee and Journey to Jerusalem

107a

 

The Ministry of Jesus around the Sea of Galilee

108

 

The Ministry of Jesus beyond Galilee

109

 

Jesus’ Ministry according to John

109a

 

Jesus’ Journeys from Galilee to Judea

110

 

Jesus in Judea and Jerusalem

111

 

Jerusalem in the New Testament Period

112

 

The Passion Week in Jerusalem

113

 

 

 

Set 18

Early Expansion of the Church:

 

 

The Kingdom of Herod Agrippa I

114

 

The Kingdom of Agrippa II

115

 

Pentecost and the Jewish Diaspora

116

 

Expansion of the Early Church in Palestine

117

 

Paul’s Conversion and Early Ministry

118

 

Paul’s Journeys

118a

 

The First Missionary Journey of Paul

119

 

The Second Missionary Journey of Paul

120

 

The Third Missionary Journey of Paul

121

 

Paul’s Arrest and Imprisonment

122

 

Paul’s Voyage to Rome

123

 

 

 

Set 19

The First Jewish Revolt:

 

 

Distribution of Roman Legions under Tiberius

124

 

The First Jewish Revolt

125

 

Titus’s Campaigns

126

 

Herod’s Temple

126a

 

 

 

Set 20

The Early Christian Church:

 

 

Churches of the Revelation

127

 

The Roman Empire ca. 117 AD

128

 

Palestine from 73-135 AD

129

 

The Bar Kokhba Revolt, 132-135 AD

130

 

Hadrian’s Jerusalem

131

 

Christian Expansion in the 2nd & 3rd Century

132

 

Catechesis Religionis Christianae

Der Heidelberger Katechismus

Heidelberg Catechism

De Heidelbergse Catechismus

De Heidelbergse Catechismus

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

   

Lord's Day 1

Zondag 1

ZONDAG 1

1.

Frage 1 :

1.

Vraag 1:

Vr.1.

Quae est unica tua consolatio in vita et in morte?

Quod animo pariter et corpore, sive vivam, sive moriar, non meus, sed fidissimi domini et servatoris mei IESU CHRISTI sum proprius, qui pretioso sanguine suo, pro omnibus peccatis meis plenissime satisfaciens, me ab omni potestate diaboli liberavit, meque ita conservat, ut sine voluntate patris mei coelestis, ne pilus quidem de meo capite possit cadere, imo vero etiam omnia saluti meae servire oporteat. Quocirca me quoque suo sancto Spiritu de vita aeterna certum facit, utque ipsi deinceps vivam, promptum ac paratum reddit

Was ist dein einziger Trost im Leben und im Sterben?

Daß ich mit Leib und Seele, sowohl im Leben als auch im Sterben (Röm 14,7.8), nicht mir (1.Kor 6,19), sondern meinem getreuen Heiland Jesus Christus gehöre (1.Kor 3,23), der mit seinem teuren Blut (1. Petr 1,18.19) für alle meine Sünden vollkommen bezahlt (1.Joh 1,7; 2,2) und mich aus aller Gewalt des Teufels erlöst hat (1.Joh 3,8) und so bewahrt (Joh 6,39), daß ohne den Willen meines Vaters im Himmel kein Haar von meinem Haupt fallen kann (Mt 10,29-31; Lk 21,18), ja, daß mir wirklich alles zu meiner Seligkeit dienen muß (Röm 8,28). Darum versichert er mich auch durch seinen heiligen Geist des ewigen Lebens (2.Kor 1,20-22; 5,5; Eph 1,13.14) und macht mich von Herzen willig und bereit, ihm hinfort zu leben (Röm 8,14-16).

Q. What is your only comfort in life and death?

A. That I am not my own,1 but belong with body and soul, both in life and in death,2 to my faithful Saviour Jesus Christ.3 He has fully paid for all my sins with His precious blood, and has set me free from all the power of the devil.5 He also preserves me in such a way6 that without the will of my heavenly Father not a hair can fall from my head;7 indeed, all things must work together for my salvation.8 Therefore, by His Holy Spirit He also assures me of eternal life9 and makes me heartily willing and ready from now on to live for Him.10

1 I Cor. 6:19, 20 2 Rom. 14:7-9. 3 I Cor. 3:23; Tit. 2:14. 4 I Pet. 1:18, 19; I John 1:7; 2:2. 5 John 8:34-36; Heb. 2:14, 15; I John 3:8. 6 John 6:39, 40; 10:27-30; II Thess. 3:3; I Pet. 1:5. 7 Matt. 10:29-31; Luke 21:16-18. 8 Rom. 8:28. 9 Rom. 8:15, 16; II Cor. 1:21, 22; 5:5; Eph. 1:13, 14. 10 Rom. 8:14.

Wat is uw enige troost in leven en sterven?

Antwoord: Dat ik met lichaam en ziel, in leven en sterven1, het eigendom ben, niet van mijzelf2, maar van mijn trouwe Heiland Jezus Christus3. Want Hij heeft met zijn kostbaar bloed voor al mijn zonden volkomen betaald4 en mij uit alle macht van de duivel verlost5. Hij bewaart mij zo6, dat zonder de wil van mijn hemelse vader geen haar van mijn hoofd kan vallen7, ja zelfs zo, dat alles dienen moet tot mijn heil 8. Daarom geeft Hij mij door zijn Heilige Geest ook zekerheid van het eeuwige leven9 en maakt Hij mij van harte bereid om voortaan voor Hem te leven10.

1 Rom. 14:8; 1 Tess. 5:9,10. 2 1 Kor. 6:19,20. 3 1 Kor. 3:23; Tit. 2:14. 4 1 Petr. 1:18, 19; 1 Joh. 1:7; 1 Joh. 2:2, 12. 5 Joh. 8:34-36; Heb. 2:14, 15; 1 Joh. 3:8. 6 Joh. 6:39 ; 10:27-30; 2 Tess. 3:3; 1 Petr. 1:5. 7 Matt. 10:29, 30; Luk. 21: 18. 8 Rom. 8:28. 9 Rom. 8: 16; 2 Kor. 1: 22; 2 Kor. 5:5; Ef. 1:13, 14. 10 Rom. 8:14; 1 Joh. 3: 3.

Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?

Antw. Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven a, niet mijn b, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben c, Die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomenlijk betaald d en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft e, en alzo bewaart f, dat zonder den wil mijns hemelsen Vaders geen haar van mijn hoofd vallen kan g, ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet h; waarom Hij mij ook door Zijn Heiligen Geest van het eeuwige leven verzekert i, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt k.

a Rom. 14:8 b 1Co 6:19 c 1Co 3:23 Tit 2:14 d 1Pe 1:18,19 1Jo 1:7 1Joh. 2:2,12 e Heb 2:14 1Joh. 3:8 Joh 8:34-36 f Joh. 6:39 Joh. 10:28 2Th. 3:3 1Pe 1:5 g Mt. 10:30 Luc. 21:18 h Rom. 8:28 i 2Co. 1:22 2Co 5:5 Eph 1:14 Ro 8:16 k Ro 8:14 1Jo 3:3

2.

Frage 2 :

2.

Vraag 2:

Vr.2.

Quot sunt tibi scitu necessaria, ut ista consolatione fruens, beate vivas et moriaris?

Tria. Primum, quanta sit peccati mei et miseriae meae magnitudo. Secundum, quo pacto ab omni peccato et miseria liberer. Tertium, quam gratiam Deo pro tanta liberatione debeam.

Wieviel Dinge mußt du wissen, damit du in diesem Trost selig leben und sterben kannst?

Drei Dinge (Lk 24,46-48; 1.Kor 6,11; Tit 3,3-7): Erstens, wie groß meine Sünde und Elend sind (Joh 9,41; 15,22; Röm 3,9). Zweitens, wie ich von allen meinen Sünden und Elend erlöst werde (Joh 17,3; Apg 4,12; 10,43). Und drittens, wie ich Gott für diese Erlösung dankbar sein soll (Eph 5,8-11; 1. Petr 2,9.10; Rom 6,1.2 .12.13).

Q. What do you need to know in order to live and die in the joy of this comfort?

A. First, how great my sins and misery are;1 second, how I am delivered from all my sins and misery;2 third, how I am to be thankful to God for such deliverance.3

1 Rom. 3:9, 10; I John 1:10. 2 John 17:3; Acts 4:12; 10:43. 3 Matt. 5:16; Rom. 6:13; Eph. 5:8-10; I Pet. 2:9, 10.

Wat moet u weten om door deze troost gelukkig te leven en te sterven?

Antwoord: Ten eerste hoe groot mijn zonden en ellende zijn1. Ten tweede hoe ik van al mijn zonden en ellende verlost word2. Ten derde hoe ik God voor zo'n verlossing dankbaar moet zijn3.

1 Matt. 9: 12 ; Joh. 9: 41 ; Rom. 3: 10; 1 Joh. 1: 9, 10. 2 Luc. 24: 46, 47 ; Joh. 17: 3 ; Hand. 4: 12 ; Hand. 10: 43 ; 1 Kor. 6: 11 ; Tit. 3: 3-7 . 3 Ps. 50 : 14, 15 ; Ps. 116 : 12, 13 ; Matt. 5: 16 ; Rom. 6 : 12, 13 ; Ef. 5: 10 ; 2 Tim. 2 : 15 ; 1 Petr. 2:9, 12 . Zie voorts Matt. 11: 28-30 ; Ef. 5 :8 .

Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in dezen troost zaliglijk leven en sterven moogt?

Antw. Drie stukken a. Ten eerste: hoe groot mijn zonden en ellende zijn b. Ten andere: hoe ik van al mijn zonden en ellende verlost worde c. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn d.

a Mt 11:28-30 Eph 5:8 b Joh 9:41 Mt 9:12 Ro 3:10 1Jo 1:9,10 c Joh 17:3 Han 4:12 Han 10:43 d Eph 5:10 Ps 50:14 Mt 5:16 1Pe 2:12 Ro 6:13 2Ti 2:15

 

The First Part. Of the Misery of Man

 

 

DER ERSTE TEIL. Von des Menschen Elend

 

 

The First Part. Of the Misery of Man

 

 

HET EERSTE DEEL. Onze ellende

 

 

DEEL 1. VAN DES MENSEN ELLENDE

 

   

Lord's Day 2

Zondag 2

ZONDAG 2

3.

Frage 3 :

3.

Vraag 3:

Vr.3.

Unde tuam miseriam cognoscis?

Ex lege Dei.

Woher erkennst du dein Elend?

Aus dem Gesetz Gottes (Röm 3,20).

Q. From where do you know your sins and misery?

A. From the law of God.1

1 Rom. 3: 20;

Waaruit kent u uw ellende?

Antwoord: Uit de wet van God.1

1 Rom. 3: 20.

Waaruit kent gij uw ellende?

Antw. Uit de wet Gods a.

a Ro 3:20

4.

Frage 4 :

4.

Vraag 4:

Vr.4.

Quid a nobis postulat Lex Dei?

Id docet nos Christus summatim: Matth.22. Diliges Dominum Deum tuum, ex toto corde tuo, ex tota anima tua, & ex omnibus viribus tuis. Istud est primum, & maximum mandatum. Secundum autem simile est huic: Diliges proximum tuum sicut te ipsum. Ab ipsis duobus mandatis, tota Lex & Prophetae pendent.

Was fordert denn das göttliche Gesetz von uns?

Dies lehrt uns Christus zusammenfassend in Matth. 22: »Du sollst lieben Gott, deinen Herrn, von ganzem Herzen, von ganzer Seele, von ganzem Gemüt und allen Kräften. Dies ist das erste und das größte Gebot. Das zweite aber ist dem gleich: Du sollst deinen Nächsten lieben wie dich selbst. In diesen zwei Geboten hängt das ganze Gesetz und die Propheten« (Mt 22,37-40; Lk 10,27).

Q. What does God's law require of us? A. Christ teaches us this in a summary in Matthew 22: You shall love the LORD your God with all your heart, and with all your soul, and with all your mind.1 This is the great and first commandment. And a second is like it, You shall love your neighbour as yourself. On these two commandments depend all the law and the prophets.2

1 Deut. 6:5. 2 Lev. 19:18.

Wat eist God in zijn wet van ons?

Antwoord: Dat leert Christus ons in een samenvatting, Matteus 22: 37-40: Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Dit is het grote en eerste gebod. Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten1.

1 Deut. 6:5; Lev. 19:18; Marc. 12: 30, 31; Luc. 10 : 27.

Wat eist de wet Gods van ons?

Antw. Dat leert ons Christus in een hoofdsom, Matth. 22:37-40: Gij zult liefhebben den Heere, uw God, met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand, en met geheel uw kracht. Dit is het eerste en het grote gebod. En het tweede, aan dit gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Aan deze twee geboden hangt de ganse Wet en de Profeten a.

a De 6:5 Le 19:18 Mr 12:30 Lu 10:27

5.

Frage 5 :

5.

Vraag 5:

Vr.5.

Num haec omnia perfecte servare potes?

Minime:Natura enim propensus sum ad odium Dei et proximi.

Kannst du dies alles vollkommen halten?

Nein (Röm 3,10 .23; 1.Joh 1,7.8), denn ich bin von Natur aus geneigt, Gott und meinen Nächsten zu hassen (Röm 8,7; Eph 2,3).

Q. Can you keep all this perfectly?

A. No,1 I am inclined by nature to hate God and my neighbour.2

1 Rom. 3:10, 23; I John 1:8, 10. 2 Gen. 6:5; 8:21; Jer. 17:9; Rom. 7:23; 8:7; Eph. 2:3; Tit. 3:3.

Kunt u dit alles volbrengen?

Antwoord: Nee1, want naar mijn aard ben ik erop uit om God en mijn naaste te haten2.

1 Rom. 3:10, 20, 23; 1 Joh. 1:8, 10. 2 Gen. 6:5; Gen. 8:21; Jer. 17:9; Rom. 7:23; Rom. 8:7; Ef. 2:3; Tit. 3:3.

 

Kunt gij dit alles volkomenlijk houden?

Antw. Neen ik a; want ik ben van nature geneigd God en mijn naaste te haten b.

a Ro 3:10,20,23 1Jo 1:8,10 b Ro 8:7 Eph 2:3 Tit 3:3 Ge 6:5 Ge 8:21 Jer 17:9 Ro 7:23

   

Lord's Day 3

Zondag 3

ZONDAG 3

6.

Frage 6 :

6.

Vraag 6:

Vr.6.

Num ergo Deus hominem ita pravum et perversum condidit?

Nequaquam: Imo vero bonum et ad imaginem sui condidit eum, hoc est, vera iustitia et sanctitate praeditum, ut Deum creatorem suum recte cognosceret, ex animo diligeret, cum eo beatus in aeternum viveret, idque ad eum laudandum et celebrandum.

Hat denn Gott den Menschen so böse und verkehrt erschaffen?

Nein (1.Mose 1,31); sondern Gott hat den Menschen gut und nach seinem Ebenbild erschaffen (1.Mose 1,26.27), das heißt in wahrhaftiger Gerechtigkeit und Heiligkeit, damit er Gott, seinen Schöpfer, recht erkennt und von Herzen liebt und in ewiger Seligkeit mit ihm lebt, um ihn zu loben und zu preisen (2.Kor 3,18; Kol 3,9.10; Eph 4,23.24).

Q. Did God, then, create man so wicked and perverse?

A. No, on the contrary, God created man good1 and in His image,2 that is, in true righteousness and holiness,3 so that he might rightly know God His Creator,4 heartily love Him, and live with Him in eternal blessedness to praise and glorify Him.5

1 Gen. 1:31. 2 Gen. 1:26, 27. 3 Eph. 4:24. 4 Col. 3:10. 5 Ps. 8.

Heeft God de mens dan zo slecht en verkeerd geschapen?

Antwoord: Nee, God heeft de mens goed1 en naar zijn beeld geschapen2, dat wil zeggen: in ware gerechtigheid en heiligheid, opdat hij God, zijn Schepper, naar waarheid kennen, Hem van harte liefhebben en met Hem in de eeuwige heerlijkheid leven zou, om Hem te loven en te prijzen3.

1 Gen. 1:31. 2 Gen. 1:26, 27. 3 Ef. 4:24; 2 Kor. 3: 18; Kol. 3: 10.

Heeft dan God den mens alzo boos en verkeerd geschapen?

Antw. Neen Hij; maar God heeft den mens goed a en naar Zijn evenbeeld geschapen b, dat is in ware gerechtigheid en heiligheid, opdat hij God zijn Schepper recht kennen, Hem van harte liefhebben en met Hem in de eeuwige zaligheid leven zou, om Hem te loven en te prijzen c.

a Ge 1:31 b Ge 1:26,27 c Eph 4:24 Col 3:10 2Co 3:18

7.

Frage 7 :

7.

Vraag 7:

Vr.7.

Unde igitur existit haec naturae humanae pravitas?

Ex lapsu et inobedientia primorum parentum Adami et Evae: Hinc natura nostra ita este depravata, ut omnes in peccatis concipiamur et nascamur.

Woher kommt denn dieses verdorbene Wesen des Menschen?

Aus dem Fall und Ungehorsam unserer ersten Eltern, Adam und Eva, im Paradies (1.Mose 3,1-6; Röm 5,12 .18.19); damals wurde unsere Natur so vergiftet, daß wir alle in Sünden empfangen und geboren werden (Ps 51,7; 1.Mose 5,3).

Q. From where, then, did man's depraved nature come?

A. From the fall and disobedience of our first parents, Adam and Eve, in Paradise,1 for there our nature became so corrupt2 that we are all conceived and born in sin.3

1 Gen. 3. 2 Rom. 5:12, 18, 19. 3 Ps. 51:5.

Waaruit komt deze verdorven aard van de mens dan voort?

Antwoord: Uit de val en de ongehoorzaamheid van onze eerste voorouders, Adam en Eva, in het paradijs1; want daar werd onze natuur zo verdorven, dat wij allen in zonden ontvangen en geboren worden2.

1 Gen. 3; Rom. 5: 12, 18, 19. 2 Ps. 51: 7; Joh. 3: 6.

Vanwaar komt dan zulke verdorven aard des mensen?

Antw. Uit den val en de ongehoorzaamheid onzer eerste voorouders, Adam en Eva, in het paradijs a, waar onze natuur alzo is verdorven geworden, dat wij allen in zonden ontvangen en geboren worden b.

a Ge 3:1-24 Ro 5:12,18,19 b Ps 51:5 Ge 5:3 (* Ps 51:5 AV = Ps 51:7 SV)

8.

Frage 8 :

8.

Vraag 8:

Vr.8.

An vero adeo corrupti sumus, ut ad bene agendum prorsus non simus idonei, et ad omne vitium proclives?

Certe, nisi per Spiritum sanctum regeneremur.

Sind wir aber dermaßen verdorben, daß wir ganz und gar unfähig sind zu irgendeinem Guten und geneigt zu allem Bösen?

Ja (Joh 3,6; 1.Mose 6,5; Hiob 14,4; 15,16 .35; Jes 53,6), es sei denn, daß wir durch den Geist Gottes wiedergeboren werden (Joh 3,5).

Q. But are we so corrupt that we are totally unable to do any good and inclined to all evil?

A. Yes,1 unless we are regenerated by the Spirit of God.2

1 Gen. 6:5; 8:21; Job 14:4; Is. 53:6. 2 John 3:3-5.

Maar zijn wij zo verdorven, dat wij helemaal onbekwaam zijn tot iets goeds en uit op elk kwaad?

Antwoord: Ja1, behalve wanneer wij door de Geest van God opnieuw geboren worden2.

1 Gen. 6:5; Gen. 8:21; Job 14:4; Job 15: 14, 16, 35; Jes. 53:6. 2 Joh. 3:3,5; 1 Kor. 12: 3; 2 Kor. 3: 5.

Maar zijn wij alzo verdorven, dat wij ganselijk onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad?

Antw. Ja wij a; tenzij dan dat wij door den Geest Gods wedergeboren worden b.

a Ge 6:5 Ge 8:21, Job 14:4 Job 15:14,16,35 Joh 3:6 Jes 53:6 b Joh 3:3,5 1Co 12:3 2Co 3:5

   

Lord's Day 4

Zondag 4

ZONDAG 4

9.

Frage 9 :

9.

Vraag 9:

Vr.9.

An non igitur Deus homini iniuriam facit, qui ab eo in lege flagitet, quae praestare non queat?

Minime. Nam Deus hominem talem condiderat, ut ea praestare posset: verum homo, impulsore Diabolo, sua ipsius contumacia, se et omnem posteritatem divinis illis donis orbavit

Tut denn Gott dem Menschen nicht Unrecht, daß er in seinem Gesetz von ihm fordert, was er nicht tun kann?

Nein (Eph 4,24.25); denn Gott hat den Menschen so erschaffen, daß er es tun konnte. Der Mensch aber hat sich und alle seine Nachkommen, vom Teufel angestiftet, durch mutwilligen Ungehorsam dieser Gaben beraubt (Röm 5,12).

Q. Is God, then, not unjust by requiring in His law what man cannot do?

A. No, for God so created man that he was able to do it.1 But man, at the instigation of the devil,2 in deliberate disobedience3 robbed himself and all his descendants of these gifts.4

1 Gen. 1:31. 2 Gen. 3:13; John 8:44; I Tim. 2:13, 14. 3 Gen. 3:6. 4 Rom. 5:12, 18, 19.

Doet God de mens dan geen onrecht, dat Hij in zijn wet van hem eist wat hij niet doen kan?

Antwoord: Nee, want God heeft de mens zo geschapen, dat hij dit kon doen1. Maar de mens heeft zichzelf en al zijn nakomelingen, op ingeving van de duivel en door moedwillige ongehoorzaamheid, van deze gaven beroofd2.

1 Gen. 1:27; Ef. 4: 24. 2 Gen. 3:4-6; Rom. 5: 12; 1 Tim 2:13, 14.

Doet dan God den mens niet onrecht, dat Hij in Zijn wet van hem eist wat hij niet doen kan?

Antw. Neen Hij a; want God heeft den mens alzo geschapen, dat hij dat kon doen b; maar de mens heeft zichzelven en al zijn nakomelingen, door het ingeven des duivels c en door moedwillige ongehoorzaamheid, van deze gaven beroofd.

a Eph 4:24 b Ge 3:13 1Ti 2:13,14 c Ge 3:6 Ro 5:12

10.

Frage 10 :

10.

Vraag 10:

Vr.10.

Num Deus hanc contumaciam et defectionem hominis dimittit impunitam?

Imo vero horrendis modis irascitur, tum ob innata nobis peccata, tum ob ea quae ipssi committimus, eaque iustissimo iudicio praesentibus et aeternis suppliciis punit, quemadmodum ipse pronunciat: Maledictus omnis qui non permanet in omnibus, quae scripta sunt in libro legis, ut ea faciat.

Will Gott diesen Ungehorsam und Abfall ungestraft hingehen lassen?

Mitnichten (Röm 5,12; Hebr 9,27); sondern er zürnt schrecklich, sowohl über angeborene als auch über selbst begangene Sünden, und will sie aus gerechtem Urteil zeitlich und ewig strafen, wie er gesprochen hat: »Verflucht sei jedermann, der nicht bleibt in all dem, was geschrieben steht in dem Buch des Gesetzes, daß er's tue« (5.Mose 27,26; Gal 3,10).

Q. Will God allow such disobedience and apostasy to go unpunished?

A. Certainly not. He is terribly displeased with our original sin as well as our actual sins. Therefore He will punish them by a just judgment both now and eternally,1 as He has declared:2 Cursed be every one who does not abide by all things written in the book of the law, and do them (Galatians 3:10).

1 Ex. 34:7; Ps. 5:4-6; 7:10; Nah. 1:2; Rom. 1:18; 5:12; Eph. 5:6; Heb. 9:27. 2 Deut. 27:26.

Wil God zo'n ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten?

Antwoord: Beslist niet, maar God vertoornt Zich verschrikkelijk, zowel over de zonde die ons aangeboren is als over de zonden die wij doen. Hij wil die dan ook door een rechtvaardig oordeel in tijd en eeuwigheid straffen1, want Hij heeft gezegd: Vervloekt is een ieder die zich niet houdt aan alles wat geschreven is in het boek der wet, om dat te doen, Galaten 3: 102 .

1 Gen. 2:17; Ex. 20:5; Ex. 34:7; Ps. 5:6; Nahum 1:2; Rom. 1:18; Rom. 5:12; Ef. 5:6; Hebr. 9:27. 2 Deut. 27:26.

Wil God zulke ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten?

Antw. Neen Hij, geenzins; maar Hij vertoornt Zich schrikkelijk a beide over de aangeboren en werkelijke zonden, en wil die door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en eeuwiglijk straffen b; gelijk Hij gesproken heeft: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen c.

a Ge 2:17 Ro 5:12 b Ps 50:21, Ps 5:5 Na 1:2 Ex 20:5 Ex 34:7 Ro 1:18 Eph 5:6 (* Ps 5:5 AV = Ps 5:6 SV) c De 27:26 Ga 3:10

11.

Frage 11 :

11.

Vraag 11:

Vr.11.

An non igitur Deus etiam est misericors?

Est ille quidem misericors, verum ita, ut etiam sit iustus. Quapropter postulat eius iustitia, quod adversus summam Dei maiestatem commissum est, id quoque ut summis, hoc est, sempiternis cum animi tum corporis suppliciis luatur.

Ist denn Gott nicht auch barmherzig?

Gott ist wohl barmherzig (2.Mose 34,6.7), er ist aber auch gerecht (2.Mose 20,5; Ps 5,5-7; 2.Kor 6,14-17), deshalb fordert seine Gerechtigkeit, daß die Sünde, die gegen die allerhöchste Majestät Gottes begangen wird, auch mit der höchsten, das heißt der ewigen Strafe an Leib und Seele, gestraft wird.

Q. But is God not also merciful?

A. God is indeed merciful,1 but He is also just.2 His justice requires that sin committed against the most high majesty of God also be punished with the most severe, that is, with everlasting, punishment of body and soul.3

1 Ex. 20:6; 34:6, 7; Ps. 103:8, 9. 2 Ex. 20:5; 34:7; Deut. 7:9-11; Ps. 5:4-6; Heb. 10:30, 31. 3 Matt. 25:45,46.

Maar God is toch ook barmhartig?

Antwoord: God is wel barmhartig1, maar Hij is ook rechtvaardig2. Daarom eist zijn gerechtigheid dat de zonde, die tegen de allerhoogste majesteit van God begaan is, ook met de zwaarste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft wordt3.

1 Ex. 20:6; Ex. 34:6, 7. 2 Ex. 20:5; Ex. 23: 7; Ex. 34:7; Ps. 7:10; 3 Nah. 1:2,3; 2 Tess. 1:9.

 

Is dan God ook niet barmhartig?

Antw. God is wel barmhartig a, maar Hij is ook rechtvaardig b; daarom zo eist Zijn gerechtigheid dat de zonde, welke tegen de allerhoogste majesteit Gods gedaan is, ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft worde.

a Ex 34:6,7 Ex 20:6 b Ps 7:9 Ex 20:5 23:7 34:7 Ps 5:4,5 Na 1:2,3 (* Ps 7:9 AV = Ps 7:10 SV, Ps 5:4 AV = Ps 5:5 SV, Ps 5:5 AV = Ps 5:6 AV)

 

The Second Part. Of Man's Deliverance

 

 

DER ZWEITE TEIL. Von des Menschen Erlösung

 

 

The Second Part. Of Man's Deliverance

 

 

HET TWEEDE DEEL. Onze Verlossing

 

 

DEEL 2. VAN DES MENSEN VERLOSSING

 

   

Lord's Day 5

Zondag 5

ZONDAG 5

12.

Frage 12 :

12.

Vraag 12:

Vr.12.

Quoniam igitur iusto Dei iudicio, temporalibus et aeternis poenis obnoxii sumus: est-ne reliqua ulla ratio aut via, qua his poenis liberemur, et Deo reconciliemur?

Vult Deus suae iustitiae satisfieri: quocirca necesse est, vel per nos, vel per alium satisfaciamus.

Wenn wir nun nach dem gerechten Urteil Gottes zeitliche und ewige Strafe verdient haben, wie können wir dieser Strafe entgehen und wiederum Gnade bekommen?

Gott will, daß seiner Gerechtigkeit Genüge geschehe (2.Mose 20,5; 23,7), deswegen müssen wir ihr entweder selbst oder durch einen anderen das volle Sühnegeld bezahlen (Röm 8,3.4).

Q. Since, according to God's righteous judgment we deserve temporal and eternal punishment, how can we escape this punishment and be again received into favour?

A. God demands that His justice be satisfied.1 Therefore full payment must be made either by ourselves or by another.2

1 Ex. 20:5; 23:7; Rom. 2:1-11. 2 Is. 53:11; Rom. 8:3, 4.

Hoe kunnen wij aan deze straf ontkomen en weer in genade aangenomen worden, nu wij naar Gods rechtvaardig oordeel straf in tijd en eeuwigheid verdiend hebben?

Antwoord: God wil dat aan zijn gerechtigheid wordt voldaan1. Daarom moeten wij of zelf of door een ander volkomen betalen2.

1 Gen. 2:17; Ex. 20:5; Ex. 23:7; Ezech. 18: 4; Hebr. 10: 30. 2 Matt. 5: 26; Rom. 8:3, 4.

Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel, waardoor wij deze straf zouden kunnen ontgaan en wederom tot genade komen?

Antw. God wil aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede a; daarom moeten wij aan haar, of door onszelven, of door een ander, volkomenlijk betalen b.

a Ge 2:17 Ex 23:7 Eze 18:4 Mt 5:26 2Th 1:6 Lu 16:2 b Ro 8:4

13.

Frage 13 :

13.

Vraag 13:

Vr.13.

Possumusne ipsi per nos satisfacere?

Nulla ex parte: quin etiam debitum in singulos dies augemus.

Können wir aber selbst das Sühnegeld bezahlen?

Mitnichten; sondern wir machen sogar die Schuld noch täglich größer (Hiob 9,3; 15,15; Mt 6,12),

Q. Can we ourselves make this payment?

A. Certainly not. On the contrary, we daily increase our debt.1

1 Ps. 130:3; Matt. 6:12; Rom. 2:4, 5.

Maar kunnen wij zelf betalen?

Antwoord: Op geen enkele manier. Wij maken de schuld juist elke dag groter1.

1 Job 4: 18, 19; Job 9: 2,3; Job 15: 16; Ps. 130:3; Matt. 6: 12; Matt. 16: 26; Matt. 18: 25.

Maar kunnen wij door onszelven betalen?

Antw. In generlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks meerder a.

a Job 9:2 Job 15:15,16 Job 4:18,19 Ps 130:3 Mt 6:12 Mt 18:25 Mt 16:26

14.

Frage 14 :

14.

Vraag 14:

Vr.14.

Potestne ulla creaturarum, in coelo vel in terra, quae tantum creatura sit, pro nobis satisfacere?

Nulla. Nam principio non vult Deus quod homo peccavit, id in ulla alia creatura plectere. Deinde nec potest quidem, quod nihil nisi creatura sit , iram Dei adversus peccatum sustinere, et alios ab ea liberare.

Kann aber irgendeine bloße Kreatur für uns bezahlen?

Keine; denn erstens will Gott an keiner anderen Kreatur strafen, was der Mensch verschuldet hat (Hebr 2,14-16). Zweitens kann auch keine bloße Kreatur die Last des ewigen Zorns Gottes gegen die Sünde ertragen und andere davon erlösen (Ps 130,3).

Q. Can any mere creature pay for us?

A. No. In the first place, God will not punish another creature for the sin which man has committed.1 Furthermore, no mere creature can sustain the burden of God's eternal wrath against sin and deliver others from it.2

1 Ezek. 18:4, 20; Heb. 2:14-18. 2 Ps. 130:3; Nah. 1:6.

Kan een schepsel dat alleen maar schepsel is, voor ons betalen?

Antwoord: Nee, want ten eerste wil God geen ander schepsel straffen voor de schuld die de mens gemaakt heeft1; ten tweede kan ook geen schepsel dat alleen maar schepsel is, de last van de eeuwige toorn van God tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen2.

1 Gen. 3: 17; Ezech. 18: 4. 2 Ps 130:3; Nahum 1:6.

Kan ook ergens een bloot schepsel gevonden worden, dat voor ons betale?

Antw. Neen; want ten eerste wil God aan geen ander schepsel de schuld straffen, die de mens gemaakt heeft a; ten andere zo kan ook geen bloot schepsel den last van den eeuwigen toorn Gods tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen b.

a Eze 18:4 Ge 3:17 b Na 1:6 Ps 130:3

15.

Frage 15 :

15.

Vraag 15:

Vr.15.

Qualis ergi quaerendus est Mediator et Liberator?

Qui verus quidem homo sit, ac perfecte iustus, et tamen omnibus creaturis potentior, hoc est, qui simul etiam sit verus Deus

Was müssen wir denn für einen Mittler und Erlöser suchen?

Einen solchen, der ein wahrer (1.Kor 15,21) und gerechter Mensch (Jer 23,5.6; 33,15.16; Ps 53,4; Jes 53,9; 2.Kor 5,21) und doch stärker als alle Kreaturen, das heißt zugleich wahrer Gott ist (Hebr 7,16 .26; Jes 7,14; Röm 8,3.4; 9,5).

Q. What kind of mediator and deliverer must we seek?

A. One who is a true1 and righteous2 man, and yet more powerful than all creatures; that is, one who is at the same time true God.3

1 I Cor. 15:21; Heb. 2:17. 2 Is. 53:9; II Cor. 5:21; Heb. 7:26. 3 Is. 7:14; 9:6; Jer. 23:6; John 1:1; Rom. 8:3, 4.

Wat voor een Middelaar en Verlosser moeten wij dan zoeken?

Antwoord: Een Middelaar die een echt1 en rechtvaardig mens2 is en toch sterker dan alle schepselen, dat wil zeggen: die tegelijk echt God is3.

1 1 Kor. 15:21. 2 Hebr. 7: 26. 3 Jes. 7:14; Jes. 9:5; Jer. 23:6; Luc. 11: 22; Rom. 8:3, 4.

Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken?

Antw. Zulk een, Die een waarachtig a en rechtvaardig b mens is, en nochtans ook sterker dan alle schepselen, dat is, Die ook tegelijk waarachtig God is c.

a 1Co 15:21 b Heb 7:26 c Jes 7:14 Jes 9:6 Jer 23:6 Lu 11:22 (* Jes 9:6 AV = Jes 9:5 SV)

   

Lord's Day 6

Zondag 6

ZONDAG 6

16.

Frage 16 :

16.

Vraag 16:

Vr.16.

Cur necesse est eum verum hominem, et quidem perfecte iustum esse?

Quia iustitia Dei postulat, ut eadem natura humana quae peccavit, ipsa pro peccato dependat: qui vero ipse peccator esset, pro aliis dependere non posset.

Warum muß er ein wahrer und gerechter Mensch sein?

Weil die Gerechtigkeit Gottes fordert (Röm 5,12 .15), daß die menschliche Natur, die gesündigt hat, für die Sünde bezahlt, und weil einer, der selbst ein Sünder ist, nicht für andere bezahlen kann (1 Petr 3,18; Jes 53,3-5 .10 .11.

Q. Why must He be a true and righteous man?

A. He must be a true man because the justice of God requires that the same human nature which has sinned should pay for sin.1 He must be a righteous man because one who himself is a sinner cannot pay for others.2

1 Rom: 5:12, 15; I Cor. 15:21; Heb. 2:14-16. 2 Heb. 7:26, 27; I Pet. 3:18.

Waarom moet de Middelaar een echt en rechtvaardig mens zijn?

Antwoord: Omdat Gods gerechtigheid eist, dat de menselijke natuur, die gezondigd heeft, ook voor de zonde betaalt1, en omdat een mens die zelf zondaar is, niet voor anderen kan betalen2.

1 Jes. 53: 3-5; Jer. 33: 15; Ezech. 18: 4, 20; Rom. 5:12-15; 1 Kor. 15:21; Hebr. 2:14-16. 2 Ps. 49: 8; Hebr. 7:26, 27; 1 Petr. 3:18.

Waarom moet Hij een waarachtig en rechtvaardig mens zijn?

Antw. Omdat de rechtvaardigheid Gods vorderde, dat de menselijke natuur, die gezondigd had, voor de zonde betaalde a; en dat een mens, zelf een zondaar zijnde, niet kon voor anderen betalen b.

a Eze 18:4,20 Ro 5:18 1Co 15:21 Heb 2:14-16 b Heb 7:26,27 Ps 49:7 1Pe 3:18 (* Ps 49:7 AV = Ps 49:8 SV)

17.

Frage 17 :

17.

Vraag 17:

Vr.17.

Quare oportet eum simul etiam vere Deum esset?

Ut potentia suae divinitatis, onus irae divinae, carne sua sustinere, nobisque amissam iustitiam et vitam reparare ac restituere posset.

Warum muß er zugleich wahrer Gott sein?

Damit er durch die Kraft seines Gottseins (Jes 53,8; Apg 2,24; 1. Petr 3,18) die Last des Zorns Gottes in seinem Menschsein ertragen und uns die Gerechtigkeit und das Leben erwerben (Joh 3,16; Apg 20,28) und wiedergeben kann (Joh 1,4).

Q. Why must He at the same time be true God?

A. He must be true God so that by the power of His divine nature1 He might bear in His human nature the burden of God's wrath,2 and might obtain for us and restore to us righteousness and life.3

1 Is. 9:5. 2 Deut. 4:24; Nah. 1:6; Ps. 130:3. 3 Is. 53:5, 11; John 3:16; II Cor. 5:21.

Waarom moet de Middelaar tegelijk echt God zijn?

Antwoord: Om uit kracht van zijn godheid1 de last van Gods toorn2 aan zijn menselijke natuur te kunnen dragen3, en ons de gerechtigheid en het leven te kunnen verwerven en teruggeven4.

1 Jes. 9:5; Rom. 1: 4; Hebr. 1: 3. 2 Deut. 4:24; Nahum 1:6; Ps. 130:3. 3 Jes. 53:4, 11. 4 Jes. 53: 5, 11; Jes. 54: 8; Joh. 3: 16; Hand. 20: 28; 1 Petr. 3: 18. 4

 

Waarom moet Hij tegelijk waarachtig God zijn?

Antw. Opdat Hij, uit kracht Zijner Godheid a, den last van den toorn Gods b aan Zijn mensheid zou kunnen dragen c, en ons de gerechtigheid en het leven zou kunnen verwerven en wedergeven d.

a Jes 9:6 Jes 63:3 (* Jes 9:6 AV = Jes 9:5 SV) b De 4:24 Na 1:6 Ps 130:3 c Jes 53:4,11 d Jes 53:5,11

18.

Frage 18 :

18.

Vraag 18:

Vr.18.

Quis autem est ille Mediator, qui simul est et vere Deus, et verus, ac perfecte iustus homo?

Dominus noster Iesus Christus, qui factus est nobis Sapientia a Deo, Iustitia, Sanctificatio et Redemtio.

Wer ist aber dieser Mittler, der zugleich wahrer Gott und ein wahrer, gerechter Mensch ist?

Unser Herr Jesus Christus (Mt 1,23; 1.Tim 3,16; Lk 2,11), der uns zur vollkommenen Erlösung und Gerechtigkeit geschenkt ist (1.Kor 1,30).

Q. But who is that Mediator who at the same time is true God and a true and righteous man?

A. Our Lord Jesus Christ,1 whom God made our wisdom, our righteousness and sanctification and redemption (I Corinthians 1:30).

1 Matt. 1:21-23; Luke 2:11; I Tim. 2:5; 3:16.

Wie is dan deze Middelaar, die echt God1 en tegelijk een echt2 en rechtvaardig mens is3?

Antwoord: Onze Here Jezus Christus4, die ons door God geschonken is tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en tot een volkomen verlossing5.

1 Jer. 23: 6; Mal. 3: 1; Rom. 8: 3; Gal. 4: 4; 1 Joh. 5: 20. 2 Luc. 1: 42; Luc. 2: 6,7; Rom. 1: 3; Filip. 2: 7; Hebr. 2 : 14, 17; Hebr. 4: 15. 3 Jes. 53: 9, 11; Jer. 23: 5; Luc. 1: 35; Joh. 8: 46; Hebr. 4: 15; Hebr. 7: 26; 1 Petr. 1 : 19; 1 Petr. 2 : 22; 1 Petr. 3: 18. 4 Matt. 1: 23; Luc. 2: 11; Joh. 1: 1, 14; Joh. 14: 6; Rom. 9: 5; 1 Tim. 2: 5; 1 Tim. 3: 16; Hebr. 2: 9. 5 1 Kor. 1: 30; 2 Kor. 5: 21.

 

Maar wie is deze Middelaar, Die tegelijk waarachtig God a en een waarachtig b rechtvaaardig mens is c?

Antw. Onze Heere Jezus Christus d, Die ons van God tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking, en tot een volkomen verlossing geschonken is e.

a 1Jo 5:20 Ro 9:5 Ro 8:3 Ga 4:4 Jes 9:7 Jer 23:6 Mal 3:1 (* Jes 9:7 AV = Jes 9:6 SV) b Lu 1:42 Lu 2:6,7 Ro 1:3 Ro 9:5 Php 2:7 Heb 2:14,16,17 Heb 4:15 c Jes 53:9,11 Jer 23:5 Lu 1:35 Joh 8:46 Heb 4:15 Heb 7:26 1Pe 1:19 1Pe 2:22 1Pe 3:18 d 1Ti 2:5 Mt 1:23 1Ti 3:16 Lu 2:11 Heb 2:9 e 1Co 1:30

19.

Frage 19 :

19.

Vraag 19:

Vr.19.

Unde id scis?

Ex Evangelio, quod Deus primum in paradiso patefecit: ac deinceps per Patriarchas, et Prophetas propagavit: Sacrificiis, reliquisque ceremoniis legis adumbravit: Ad extremum vero, per filium suum unigenitum complevit.

Woher weißt du das?

Aus dem heiligen Evangelium, das Gott selbst zuerst im Paradies (1.Mose 3,15) offenbart hat, danach durch die heiligen Erzväter (1.Mose 22,18; 49,10.11; Röm 1,2; Hebr 1,1; Apg 3,22-24; Apg 10,43) und Propheten hat verkündigen lassen und durch die Opfer und anderen Zeremonien des Gesetzes vorgebildet (Joh 5,46; Hebr 10,7), schließlich aber durch seinen einzigen geliebten Sohn erfüllt hat (Röm 10,4; Gal 4,4.5).

Q. From where do you know this?

A. From the holy gospel, which God Himself first revealed in Paradise.1 Later, He had it proclaimed by the patriarchs2 and prophets,3 and foreshadowed by the sacrifices and other ceremonies of the law.4 Finally, He had it fulfilled through His only Son.5

1 Gen. 3:15. 2 Gen. 12:3; 22:18; 49:10. 3 Is. 53; Jer. 23:5, 6; Mic. 7:18-20; Acts 10:43; Heb. 1:1. 4 Lev. 1:7; John 5:46; Heb. 10:1-10. 5 Rom. 10:4; Gal. 4:4, 5; Col. 2:17.

Waaruit weet u dat?

Antwoord: Uit het heilig evangelie. God heeft dat eerst zelf in het paradijs geopenbaard1. Daarna heeft Hij het door de heilige aartsvaders2 en profeten laten verkondigen3. Ook heeft Hij dat evangelie van tevoren laten afbeelden door de offers en andere schaduwachtige gebruiken die Hij in de wet had voorgeschreven4. Tenslotte heeft Hij het door zijn eniggeboren Zoon vervuld5.

1 Gen. 3:15. 2 Gen. 12:3; Gen. 22:18; Gen. 26: 4; Gen. 49: 10. 3 Jes. 42: 1-4; Jes. 43: 25; Jes. 49: 6; Jes. 53; Jer. 23:5, 6; Jer. 31: 32, 33; Micha 7:18-20; Joh. 5: 46; Hand. 3 : 22-24; Hand. 10:43; Rom. 1: 2; Hebr. 1:1. 4 Kol. 2: 17; Hebr. 10: 1, 7. 5 Rom. 10:4; Gal. 3: 24; Gal. 4: 4, 5; Kol. 2:17.

Waaruit weet gij dat?

Antw. Uit het heilig Evangelie, hetwelk God Zelf eerstelijk in het paradijs heeft geopenbaard a, en daarna door de heilige patriarchen b en profeten c laten verkondigen, en door de offeranden en andere ceremoniën der Wet laten voorbeelden d, en ten laatste door Zijn eniggeboren Zoon vervuld e.

a Ge 3:15 b Ge 12:3 Ge 22:18 Ge 49:10 c Jes 53:1-12 Jes 42:1-4 Jes 43:25 Jes 49:5,6,22,23 Jer 23:5,6 Jer 31:32,33 Jer 32:39-41 Mic 7:18-20 Han 10:43 Han 3:22-24 Ro 1:2 Heb 1:1 d Heb 10:1,7 Col 2:7 Joh 5:46 e Ro 10:4 Ga 4:4 Ga 3:24 Col 2:17

   

Lord's Day 7

Zondag 7

ZONDAG 7

20.

Frage 20 :

20.

Vraag 20:

Vr.20.

Num igitur omnibus hominibus qui in Adamo perierant, per Christum salus redditur?

Non omnibus, verum iis tantum qui vera fide ipsi inseruntur, eiusque beneficia amplectuntur.

Werden denn alle Menschen wiederum durch Christus selig, wie sie durch Adam verloren worden sind?

Nein; sondern nur diejenigen, die durch wahren Glauben ihm eingeleibt werden und alle seine Wohltaten annehmen (Joh 1,12; Jes 53,11; Ps 2,12; Röm 11,17 .19; Hebr 4,2; 10,39).

Q. Are all men, then, saved by Christ just as they perished through Adam?

A. No. Only those are saved who by a true faith are grafted into Christ and accept all His benefits.1

1 Matt. 7:14; John 1:12; 3:16, 18, 36; Rom. 11:16-21.

Krijgen dan alle mensen door Christus het heil terug, zoals zij in Adam veroordeeld zijn?

Antwoord: Nee1, maar alleen zij die door waar geloof bij Hem worden ingelijfd en al zijn weldaden aannemen2.

1 Matt. 7:14; Matt. 22: 14. 2 Ps. 2: 12; Marc. 16: 16; Joh. 1: 12, 13; Joh. 3: 16, 18, 36; Rom. 3: 22; Rom. 11: 20; Hebr. 4: 2,3; Hebr. 5: 9, Hebr. 10: 39; Hebr. 11: 6.

Worden dan alle mensen wederom door Christus zalig, gelijk zij door Adam zijn verdoemd geworden?

Antw. Neen zij a, maar alleen degenen, die Hem door een waar geloof worden ingelijfd en al Zijn weldaden aannemen b.

a Mt 7:14 Mt 22:14 b Mr 16:16 Joh 1:12 Joh 3:16,18,36 Jes 53:11 Ps 2:12 Ro 3:22 Ro 11:20 Heb 4:3 Heb 5:9 Heb 10:39 Heb 11:6

21.

Frage 21 :

21.

Vraag 21:

Vr.21.

Quid est fides?

Est non tantum notitia, qua firmiter assentior omnibus quae Deus nobis in verbo suo patefecit, sed etiam certa fiducia, a Spiritu Sancto, per Evangelium in corde meo accensa, qua in Deo acquiesco, certo statuens, non solum aliis, sed mihi quoque remissionem peccatorum, aeternam iustitiam et vitam donata esse, idque gratis ex Dei misericordia, propter unius Christi meritum.

Was ist wahrer Glaube?

Es ist nicht nur eine sichere Erkenntnis, durch die ich alles für wahr halte, was uns Gott in seinem Wort offenbart hat (Hebr 11,1 .3; Jak 1,18; 2,19), sondern auch ein herzliches Vertrauen (Röm 4,16-21; 5,1; 10,10), welches der Heilige Geist (2.Kor 4,13; Eph 2,8.9; Mt 16,17; Phil 1,19) durchs Evangelium in mir wirkt (Röm 1,16; 10,17), daß nicht nur anderen, sondern auch mir Vergebung der Sünden, ewige Gerechtigkeit und Seligkeit von Gott geschenkt ist (Hebr 11,7-10; Röm 1,16) aus lauter Gnade, allein um des Verdienstes Christi willen (Eph 2,7 .8.9; Röm 3,24-26; Gal 2,16).

Q. What is true faith?

A. True faith is a sure knowledge whereby I accept as true all that God has revealed to us in His Word.1 At the same time it is a firm confidence2 that not only to others, but also to me,3 God has granted forgiveness of sins, everlasting righteousness, and salvation,4 out of mere grace, only for the sake of Christ's merits.5 This faith the Holy Spirit works in my heart by the gospel.6

1 John 17:3, 17; Heb. 11:1-3; James 2:19. 2 Rom. 4:18-21; 5:1; 10:10; Heb. 4:16. 3 Gal. 2:20. 4 Rom. 1:17; Heb. 10:10. 5 Rom.3:20-26; Gal. 2:16; Eph. 2:8-10. 6 Acts 16:14; Rom. 1:16; 10:17; I Cor. 1:21.

Wat is waar geloof?

Antwoord: Waar geloof is een stellig weten waardoor ik alles voor betrouwbaar houd, wat God ons in zijn Woord geopenbaard heeft1. Tegelijk is het een vast vertrouwen2, dat de Heilige Geest3 door het evangelie in mijn hart werkt4, dat niet alleen aan anderen, maar ook aan mij vergeving van de zonden, eeuwige gerechtigheid en eeuwig heil5 door God geschonken zijn, enkel uit genade, alleen op grond van de verdienste van Christus6.

1 Rom. 4: 20, 21; Hebr. 11: 1, 3; Jak. 1: 6. 2 Ps. 9: 11; Rom. 4: 16-21; Rom. 5: 1; Rom. 10: 10; Ef. 3: 12; Hebr. 4: 16. 3 Matt. 16: 17; Joh. 3: 5; Joh. 6: 29; Hand. 16: 14; 2 Kor. 4 : 13; Ef. 2: 8; Filip. 1: 29. 4 Marc. 16: 15; Hand. 10: 44; Hand. 16: 14; Rom. 1: 16; Rom. 10: 17; 1 Kor. 1: 21. 5 Hab. 2: 4; Hand. 10: 43; Rom. 1: 17; Gal. 3: 11; Hebr. 10: 10, 38. 6 Luc. 1: 77, 78; Joh. 20: 31; Hand. 10: 43; Rom. 3: 24; Rom. 5: 19; Gal. 2: 16.

Wat is een waar geloof?

Antw. Een waar geloof is niet alleen een stellig weten of kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houd, wat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft a, maar ook een vast vertrouwen b, hetwelk de Heilige Geest c door het Evangelie in mijn hart werkt d, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid e van God geschonken is, uit louter genade, alleen om der verdienste van Christus wil f.

a Jak 2:19 b Heb 11:1,7 Ro 4:18-21 Ro 10:10 Eph 3:12 Heb 4:16 Jak 1:6 c Ga 5:22 Mt 16:17 2Co 4:13 Joh 6:29 Eph 2:8 Php 1:19 Han 16:14 d Ro 1:16 Ro 10:17 1Co 1:21 Han 10:44 Han 16:14 e Ro 1:17 Ga 3:11 Heb 10:10,38 Ga 2:16 f Eph 2:8 Ro 3:24 Ro 5:19 Lu 1:77,78

22.

Frage 22 :

22.

Vraag 22:

Vr.22.

Quaeriam sunt illa quae necesse est hominem Christianum credere?

Omnia quae nobis in Evangelio promittuntur, quorum summa in Symbolo Apostolico, seu in capitibus catholicae et indubitatae omnium Christianorum fidei, breviter comprehenditur

Was muß aber ein Christ glauben?

Alles, was uns im Evangelium verheißen wird (Joh 20,31; Mt 28,20), wie es uns die Artikel des Bekenntnisses unseres allgemeinen unangezweifelten christlichen Glaubens in einer Zusammenfassung lehren.

Q. What, then, must a Christian believe?

A. All that is promised us in the Gospel,1 which the articles of our catholic and undoubted Christian faith teach us in a summary.

1 Matt. 28:19; John 20:30, 31.

Wat moet een christen geloven?

Antwoord: Alles wat ons in het Evangelie beloofd wordt. Daarvan geven de artikelen van ons algemeen en ontwijfelbaar christelijk geloof een samenvatting1.

1 Matt. 28:19; Marc. 1: 15; Joh. 20: 31.

Wat is dan een Christen nodig te geloven?

Antw. Al wat ons in het Evangelie beloofd wordt a, hetwelk ons de Artikelen van ons algemeen en ongetwijfeld Christelijk geloof in een hoofdsom leren.

a Joh 20:31 Mt 28:19 Mr 1:15

23.

Frage 23 :

23.

Vraag 23:

Vr.23.

Quod est illud Symbolum?

Credo in Deum patrem, omnipotentem, creatorem coeli et terrae. Et in Iesum Christum, filium eius unigenitum, Dominum nostrum, qui conceptus est de Spiritu Sancto, natus ex Maria virgine, passus sub Pontio Pilato, crucifixus, mortuus et sepultus, descendit ad inferna, tertio die resurrexit a mortuis, ascendit ad caelos, sedet ad dextram Dei Patris omnipotentis, inde venturus est iudicatum [sic!] vivos et mortuos. Credo in Spiritum Sanctum. Credo sanctam Ecclesiam catholicam, sanctorum communionem, remissionem peccatorum, carnis resurrectionem et vitam aeternam

Wie lautet dieses Glaubensbekenntnis?

»Ich glaube an Gott Vater,
den Allmächtigen,
den Schöpfer des Himmels und der Erde.

Und an Jesus Christus,
seinen eingeborenen Sohn, unseren Herrn,
der empfangen ist von dem Heiligen Geist,
geboren von Maria, der Jungfrau,
gelitten unter Pontius Pilatus,
gekreuzigt, gestorben und begraben,
hinabgestiegen zur Hölle,
am dritten Tage wieder auferstanden von den Toten,
aufgefahren gen Himmel;
er sitzt zur Rechten Gottes,
des allmächtigen Vaters;
von dort wird er kommen,
zu richten die Lebendigen und die Toten.

Ich glaube an den Heiligen Geist,
eine heilige allgemeine christliche Kirche,
die Gemeinschaft der Heiligen,
Vergebung der Sünden,
Auferstehung des Fleisches
und ein ewiges Leben.«

Q. What are these articles?

A. III.1.I believe in God the Father almighty, III.1. Creator of heaven and earth. III.2.I believe in Jesus Christ, III.2.His only begotten Son, our Lord; III.3.He was conceived by the Holy Spirit, III.3.born of the virgin Mary; III.4.suffered under Pontius Pilate, III.4.was crucified, dead, and buried; III.4.He descended into hell; III.5.On the third day He arose from the dead; III.6.He ascended into heaven, III.6.and sits at the right hand III.6.of God the Father almighty; III.7.from there He will come to judge III.7.the living and the dead. III.8.I believe in the Holy Spirit; III.9.I believe a holy catholic Christian church, III.9.the communion of saints; III.10.the forgiveness of sins; III.11.the resurrection of the body; III.12.and the life everlasting.

Hoe luiden die artikelen?

Antwoord:  

Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van de hemel en de aarde.   En in Jezus Christus, zijn eniggeboren Zoon, onze Here;   die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria;   die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven, en begraven; neergedaald in de hel;   op de derde dag opgestaan uit de doden;   opgevaren naar de hemel, en zit aan de rechterhand van God de Almachtige Vader;   vandaar zal Hij komen om te oordelen de levenden en de doden.   Ik geloof in de Heilige Geest.   Ik geloof een heilige, algemene, christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen;   vergeving van de zonden;   opstanding van het vlees;   en een eeuwig leven.  

Hoe luiden die Artikelen?

Antw.
1. Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde.
2. En in Jezus Christus, Zijn eniggeboren Zoon, onze Heere;
3. Die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria;
4. Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle;
5. ten derden dage wederom opgestaan van de doden;
6. opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods des almachtigen Vaders;
7. vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden.
8. Ik geloof in den Heiligen Geest.
9. Ik geloof een heilige, algemene, Christelijke Kerk, de gemeenschap der heiligen;
10. vergeving der zonden;
11. wederopstanding des vleses;
12. en een eeuwig leven.

   

Lord's Day 8

Zondag 8

ZONDAG 8

24.

Frage 24 :

24.

Vraag 24:

Vr.24.

In quot partes distribuitur hoc Symbolum?

In tres partes. Prima est de aeterno Patre, et nostri creatione. Altera est de Filio, et nostri redemtione. Tertia est de Spiritu sancto, et nostri sanctificatione.

Wie werden diese Artikel eingeteilt?

In drei Teile: Der erste ist von Gott dem Vater und unserer Erschaffung. Der zweite von Gott dem Sohn und unserer Erlösung. Der dritte von Gott dem Heiligen Geist und unserer Heiligung.

Q. How are these articles divided?

A. Into three parts: the first is about God the Father and our creation; the second about God the Son and our redemption; the third about God the Holy Spirit and our sanctification.

Hoe worden deze artikelen ingedeeld?

Antwoord: In drie delen. Het eerste gaat over God de Vader en onze schepping; het tweede over God de Zoon en onze verlossing; het derde over God de Heilige Geest en onze heiliging.

Hoe worden deze Artikelen gedeeld?

Antw. In drie delen. Het eerste is van God den Vader en onze schepping.Het andere van God den Zoon en onze verlossing. Het derde van God den Heiligen Geest en onze heiligmaking.

25.

Frage 25 :

25.

Vraag 25:

Vr.25.

Cum una sit tantum essentia divina: cur tres istos nominas, Patrem, Filium et Spiritum sanctum?

Quia Deus ita se in suo verbo patefecit, quod tres hae distinctae personae, sint unus ille verus et aeternus Deus.

Wenn es nur ein einziges göttliches Wesen gibt (5.Mose 6,4), warum nennst du drei, den Vater, Sohn und Heiligen Geist?

Weil sich Gott so in seinem Wort geoffenbart hat (Jes 61,1; Ps 110,1; Mt 3,16.17; 28,19; 1.Joh 5,7), daß diese drei unterschiedlichen Personen der eine wahrhaftige ewige Gott seien.

Q. Since there is only one God,1 why do you speak of three persons, Father, Son, and Holy Spirit?

A. Because God has so revealed Himself in His Word2 that these three distinct persons are the one, true, eternal God.

1 Deut. 6:4; Is. 44:6; 45:5; I Cor. 8:4, 6. 2 Gen. 1:2, 3; Is. 61:1; 63:8-10; Matt. 3:16, 17; 28:18, 19; Luke 4:18; John 14:26; 15:26; II Cor. 13:14; Gal. 4:6; Tit. 3:5, 6. God the Father and Our Creation

Waarom noemt u drie Personen: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, terwijl er toch maar een God is1?

Antwoord: Omdat God Zich zo in zijn Woord geopenbaard heeft: deze drie onderscheiden Personen zijn de ene, ware en eeuwige God2.

1 Deut. 6:4; Jes. 44:6; Jes. 45: 5; 1 Kor. 8: 4, 6; Ef. 4: 5,6. 2 Gen. 1: 2,3; Jes. 61: 1; Matt. 3: 16, 17; Matt. 28: 19; Luc. 1: 35; Luc. 4: 18; Joh. 14: 26; Joh. 15: 26; Hand. 2: 32, 33; 2 Kor. 13: 13; Gal. 4: 6; Ef. 2: 18; Tit. 3: 4-6.

Aangezien er maar een enig Goddelijk Wezen is a, waarom noemt gij den Vader, den Zoon en den Heilige Geest?

Antw. Omdat God Zich alzo in Zijn Woord geopenbaard heeft b, dat deze drie onderscheidene Personen de enige, waarachtige en eeuwige God zijn.

a De 6:4 Eph 4:6 Jes 44:6 45:5 1Co 8:4,6 b Jes 61:1 Lu 4:18 Ge 1:2,3 Ps 33:6 Jes 48:16 Mt 3:16,17 Mt 28:19 1Jo 5:7 Jes 6:1 Jes 6:3 Joh 14:26 Joh 15:26 2Co 13:13 Ga 4:6 Eph 2:18 Tit 3:5,6

 

OF GOD THE FATHER

 

 

Von Gott dem Vater

 

 

OF GOD THE FATHER

 

 

GOD DE VADER EN ONZE SCHEPPING

 

 

VAN GOD DEN VADER EN ONZE SCHEPPING

 

   

Lord's Day 9

Zondag 9

ZONDAG 9

26.

Frage 26 :

26.

Vraag 26:

Vr.26.

Quid credis cum dicis: Credo in Deum patrem, omnipotentem, creatorem coeli et terrae?

Credo, aeternum patrem Domini nostri Iesu Christi, qui coelum et terram cum omnibus, quae in iis sunt, ex nihilo creavit quique eadem aeterno suo consilio et providentia sustentat ac gubernat propter Christum, Deum meum et patrem meum esse. Itaque sic ei confido, sic in eo acquiesco, ut non dubitem, quin provisurus sit omnibus, tum animo tum corpori meo necessariis: quinetiam quae mihi mala in hac aerumnosa vita immittit, ea in meam salutem sit conversurus: cum et facere id possit, ut omnipotens Deus et facere id velit, ut benignus pater.

Was glaubst du, wenn du sprichst: »Ich glaube an Gott Vater, den Allmächtigen, Schöpfer des Himmels und der Erde«?

Daß der ewige Vater unseres Herrn Jesu Christi, der Himmel und Erde samt allem, was darinnen ist, aus nichts erschaffen hat (1.Mose 1,1; Ps 33,6) und sie noch immer durch seinen ewigen Rat und Vorsehung erhält und regiert (Ps 104,10-17 .27-30; Mt 10,29; Hebr 1,3; Ps 115,1-3), um seines Sohns Christi willen mein Gott und mein Vater ist (Joh 1,12; Röm 8,15; Gal 4,5-7; Eph 1,5), auf den ich so vertraue, daß ich nicht zweifele, daß er mich mit allem, was für Leib und Seele nötig ist, versorgen wird (Ps 55,23; Mt 6,25-26; Lk 12,22), und auch alles Übel, das er mir in diesem Jammertal zuschickt, mir zum Guten wenden wird (Röm 8,28), weil er's tun kann als ein allmächtiger Gott (Röm 10,12) und auch tun will als ein getreuer Vater (Mt 6,25-26; 7,9-11).

Q. What do you believe when you say: I believe in God the Father almighty, Creator of heaven and earth?

A. That the eternal Father of our Lord Jesus Christ, who out of nothing created heaven and earth and all that is in them,1 and who still upholds and governs them by His eternal counsel and providence,2 is, for the sake of Christ His Son, my God and my Father.3 In Him I trust so completely as to have no doubt that He will provide me with all things necessary for body and soul,4 and will also turn to my good whatever adversity He sends me in this life of sorrow.5 He is able to do so as almighty God,6 and willing also as a faithful Father.7

1 Gen. 1 and 2; Ex. 20:11; Job 38 and 39; Ps. 33:6; Is. 44:24; Acts 4:24; 14:15. 2 Ps. 104:27-30; Matt. 6:30; 10:29; Eph. 1:11. 3 John 1:12, 13; Rom. 8:15, 16; Gal. 4:4-7; Eph. 1:5. 4 Ps. 55:22; Matt. 6:25, 26; Luke 12:22-31. 5 Rom. 8:28. 6 Gen. 18:14; Rom. 8:31-39. 7 Matt. 6:32, 33; 7:9-11.

Wat gelooft u, wanneer u zegt: Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van de hemel en de aarde?

Antwoord: Dat de eeuwige Vader van onze Here Jezus Christus, die hemel en aarde, met al wat erin is, uit niets geschapen heeft1 en ze nog door zijn eeuwige raad en voorzienigheid in stand houdt en regeert2, om zijn Zoon Jezus Christus mijn God en mijn Vader is3. Daarom vertrouw ik zo op Hem, dat ik er niet aan twijfel, of Hij zal mij voorzien van alles wat ik voor lichaam en ziel nodig heb4, en ook elk kwaad, dat Hij mij in dit moeitevol leven toedeelt, voor mij doen meewerken ten goede5. Want Hij kan dit doen als een almachtig God6 en wil het ook doen als een trouw Vader7.

1 Gen. 1:1; Gen. 2:3; Ex. 20:11; Job 33: 4; Job 38: 4-11; Ps. 33:6; Jes. 40: 26; Hand. 4:24; Hand. 14:15. 2 Ps. 104:2-5,27-30; Ps. 115: 3; Matt. 10: 29,30; Rom. 11: 36; Ef. 1:11. 3 Joh. 1:12; Rom 8:15; Gal. 4:5-7; Ef. 1:5. 4 Ps. 55:23; Matt. 6:25, 26; Luc. 12:22-24. 5 Rom. 8:28. 6 Rom. 8: 37-39; Rom. 10: 12; Openb. 1:8. 7 Matt. 6:32, 33; Matt. 7:9-11.

 

Wat gelooft gij met deze woorden: Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde?

Antw. Dat de eeuwige Vader onzes Heeren Jezus Christus, Die hemel en aarde, met al wat er in is, uit niet geschapen heeft a, Die ook door Zijn eeuwigen raad en voorzienigheid ze nog onderhoudt en regeert b, om Zijns Zoons Christus wil mijn God en mijn Vader is c; op Welken ik alzo vertrouw, dat ik niet twijfel of Hij zal mij met alle nooddruft des lichaams en der ziel verzorgen d, en ook al het kwaad dat Hij mij in dit jammerdal toeschikt, mij ten beste keren e; dewijl Hij zulks doen kan als een almachtig God f, en ook doen wil als een getrouw Vader g.

a Ge 1:1-31 Ge 2:1-25 Ex 20:11 Job 33:4 Job 38:1-41 Job 39:1-30 Job 40:1-5 Han 4:24 Han 14:15 Ps 33:6 Jes 45:7 (* Job 38:1-41 AV = Job 38:1-38 en Job 39:1-3 SV, Job 39:1-40 en Job 40:1-5 = Job 39:4-38 SV) b Heb 1:3 Ps 104:27-30 Ps 115:3 Mt 10:29 Eph 1:11 c Joh 1:12 Ro 8:15 Ga 4:5-7 Eph 1:5 d Ps 55:22 Mt 6:25,26 Lu 12:22 (* Ps 55:22 AV = Ps 55:23 SV) e Ro 8:28 f Jes 46:4 Ro 10:12 g Mt 6:32,33 Mt 7:9-11

   

Lord's Day 10

Zondag 10

ZONDAG 10

27.

Frage 27 :

27.

Vraag 27:

Vr.27.

Quid est providentia Dei?

Omnipotens et ubique praesens Dei vis, qua coelum ac terram cum omnibus creaturis tamquam manu sustinet ac gubernat, ut omnia quae terra nascuntur, pluvia item et siccitas, fertilitas et sterilitas, cibus et potus, bona et adversa valetudo, divitiae et paupertas, omnia denique non temere aut fortuito, sed paterno eius consilio et voluntate contingant.

Was verstehst du unter der Vorsehung Gottes?

Die allmächtige und allgegenwärtige Kraft Gottes (Apg 17,25-28), durch die er Himmel und Erde samt allen Kreaturen, gleichwie mit seiner Hand, noch immer erhält (Hebr 1,3) und so regiert, daß Laub und Gras, Regen und Dürre, fruchtbare und unfruchtbare Jahre, Essen und Trinken (Jer 5,24; Apg 14,17), Gesundheit und Krankheit (Joh 9,3), Reichtum und Armut (Spr 22,2), überhaupt alles, nicht aus Zufall, sondern von seiner väterlichen Hand uns zukommt.

Q. What do you understand by the providence of God?

A. God's providence is His almighty and ever present power,1 whereby, as with His hand, He still upholds heaven and earth and all creatures,2 and so governs them that leaf and blade, rain and drought, fruitful and barren years, food and drink, health and sickness, riches and poverty,3 indeed, all things, come not by chance4 but by His fatherly hand.5

1 Jer. 23:23, 24; Acts 17:24-28. 2 Heb. 1:3. 3 Jer. 5:24; Acts 14:15-17; John 9:3; Prov. 22:2. 4 Prov. 16:33. 5 Matt. 10:29.

Wat verstaat u onder Gods voorzienigheid?

Antwoord: De almachtige en tegenwoordige kracht van God1, waardoor Hij hemel en aarde, met alle schepselen, als met zijn hand in stand houdt en zo regeert2, dat loof en gras, regen en droogte3, vruchtbare en onvruchtbare jaren, eten en drinken, gezondheid en ziekte, rijkdom en armoede en alle dingen4, niet bij toeval, maar uit zijn vaderhand ons ten deel vallen5.

1 Ps. 94: 9, 10; Jes. 29: 15, 16; Jer. 23: 23, 24; Ezech. 8: 12; Matt. 17: 27; Hand. 17:25-28. 2 Hebr. 1:3. 3 Jer. 5:24; Hand. 14: 17. 4 Spr. 22:2; Joh. 9:3. 5 Spr. 16:33; Matt. 10:29.

 

Wat verstaat gij door de voorzienigheid Gods?

Antw. De almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods a, door welke Hij hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen, gelijk als met Zijn hand nog onderhoudt, en alzo regeert b, dat loof en gras, regen en droogte c, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid d, rijkdom en armoede e, en alle dingen, niet bij geval, maar van Zijn Vaderlijke hand ons toekomen f.

a Han 17:25 Han 17:27,28 Jer 23:23,24 Jes 29:15,16 Eze 8:12 b Heb 1:3 c Jer 5:24 Han 14:17 d Joh 9:3 e Spr 22:2 f Mt 10:29 Spr 16:33

28.

Frage 28 :

28.

Vraag 28:

Vr.28.

Quid nobis prodest haec cognitio creationis et providentiae divinae?

Ut in adversis patientes, in secundis grati simus, in futurum vero optimam in Deo fidissimo patre spem repositam habeamus, certo scientes, nihil esse, quod nos ab eius amore abstrahat, quandoquidem omnes creaturae ita sunt in eius potestate, ut sine eius arbitrio non modo nihil agere, sed ne moveri quidem possint

Was nützt uns die Erkenntnis der Schöpfung und Vorsehung Gottes?

Daß wir in aller Widerwärtigkeit geduldig (Röm 5,3; Jak 1,3; Hiob 1,21), in Glückseligkeit dankbar (5.Mose 8,10; 1.Thess 5,18) und aufs Zukünftige guter Zuversicht zu unserem getreuen Gott und Vater sein sollen, daß uns keine Kreatur von seiner Liebe scheiden wird (Röm 8,38.39), weil alle Kreaturen so in seiner Hand sind, daß sie sich ohne seinen Willen weder regen noch bewegen können (Hiob 1,12; Apg 17,25-28; Spr 21,1).

Q. What does it benefit us to know that God has created all things and still upholds them by His providence?

A. We can be patient in adversity,1 thankful in prosperity,2 and with a view to the future we can have a firm confidence in our faithful God and Father that no creature shall separate us from His love;3 for all creatures are so completely in His hand that without His will they cannot so much as move.4

1 Job. 1:21, 22; Ps. 39:10; James 1:3. 2 Deut. 8:10; I Thess. 5:18. 3 Ps. 55:22; Rom. 5:3-5; 8:38, 39. 4 Job 1:12; 2:6; Prov. 21:1; Acts 17:24-28.

Waarom is het voor ons belangrijk te weten dat God alles geschapen heeft en nog door zijn voorzienigheid in stand houdt?

Antwoord: Om in alle tegenspoed geduldig1, in voorspoed dankbaar te zijn2 en voor de toekomst dit vaste vertrouwen te hebben in onze trouwe God en Vader, dat geen schepsel ons van zijn liefde scheiden zal3. Want alle schepselen zijn zo in zijn hand, dat zij zich tegen zijn wil niet roeren of bewegen kunnen4.

1 Job 1:21, 22; Ps. 39:10; Rom. 5: 3,4; Jak. 1:3. 2 Deut. 8:10; 1 Tess. 5:18. 3 Ps. 55:23; Rom. 5:4,5; Rom. 8:38, 39. 4 Job 1:12; Job 2:6; Spr. 21:1; Hand. 17:25-28.

Waartoe dient ons dat wij weten dat God alles geschapen heeft en nog door Zijn voorzienigheid onderhoudt?

Antw. Dat wij in allen tegenspoed geduldig a, in voorspoed dankbaar zijn mogen b, en in alles dat ons nog toekomen kan, een goed toevoorzicht hebben op onzen getrouwen God en Vader c, dat ons geen schepsel van Zijn liefde scheiden zal d, aangezien alle schepselen alzo in Zijn hand zijn, dat zij tegen Zijn wil zich noch roeren, noch bewegen kunnen e.

a Ro 5:3 Jak 1:3 Ps 39:9 Job 1:21,22 (* Ps 39:9 AV = Ps 39:10 SV) b 1Th 5:18 De 8:10 c Ps 55:22 Ro 5:4 (* Ps 55:22 AV = Ps 55:23 SV) d Ro 8:38,39 e Job 1:12 Job 2:6 Spr 21:1 Han 17:25

 

OF GOD THE SON

 

 

Von Gott dem Sohn

 

 

OF GOD THE SON

 

 

GOD DE ZOON EN ONZE VERLOSSING

 

 

VAN GOD DEN ZOON EN ONZE VERLOSSING

 

   

Lord's Day 11

Zondag 11

ZONDAG 11

29.

Frage 29 :

29.

Vraag 29:

Vr.29.

Quare Filius Dei appellatur Iesus, hoc est Salvator?

Quia nos salvat ab omnibus peccatis nostris, nec ulla salus aliunde peti debet, nec alibi reperiri potest.

Warum wird der Sohn Gottes Jesus, das heißt »Seligmacher«, genannt?

Weil er uns selig macht von unseren Sünden (Mt 1,21; Hebr 7,24 .25), und weil bei keinem anderen irgendeine Seligkeit zu suchen noch zu finden ist (Apg 4,12).

Q. Why is the Son of God called Jesus, that is, Saviour?

A. Because He saves us from all our sins,1 and because salvation is not to be sought or found in anyone else.2

1 Matt. 1:21; Heb. 7:25. 2 Is. 43:11; John 15:4, 5; Acts 4:11, 12; I Tim. 2:5.

Waarom wordt de Zoon van God Jezus, dat is Verlosser, genoemd?

Antwoord: Omdat Hij ons verlost van al onze zonden1, en omdat er bij niemand anders enig behoud te zoeken en te vinden is2.

1 Matt. 1:21; Hebr. 7:25. 2 Jes. 43:11; Joh. 15:4, 5; Hand. 4:11, 12; 1 Tim. 2:5; 1 Joh. 5: 11, 12.

 

Waarom wordt de Zone Gods Jezus, dat is Zaligmaker, genoemd?

Antw. Omdat Hij ons zalig maakt en van al onze zonden verlost a; daarbenevens, dat bij niemand anders enige zaligheid te zoeken of te vinden is b.

a Mt 1:21 Heb 7:25 b Han 4:12 Joh 15:4,5 1Ti 2:5 Jes 43:11 1Jo 5:11

30.

Frage 30 :

30.

Vraag 30:

Vr.30.

Creduntne igitur illi in unicum servatorem Iesum, qui a sanctis aut a se aut aliunde felicitatem aut salutem quaerunt?

Non; etsi enim verbo quidem eo Servatore gloriantur, re ipsa tamen abnegant unicum Servatorem Iesum. Necesse est enim, aut Iesum non esse perfectum Servatorem, aut qui eum Servatorem vera fide amplectuntur eos omni in ipso possidere, quae ad salutem requiruntur.

Glauben denn die auch an den alleinigen Seligmacher Jesus, die ihre Seligkeit und Heil bei Heiligen, bei ihnen selbst oder anderswo suchen?

Nein, sondern sie verleugnen mit der Tat den alleinigen Seligmacher und Heiland Jesus, auch wenn sie ihn rühmen (1.Kor 1,12.13 .31; Gal 5,4). Denn entweder muß Jesus nicht ein vollkommener Heiland sein, oder die diesen Heiland mit wahrem Glauben annehmen, müssen alles in ihm haben, das zu ihrer Seligkeit vonnöten ist (Jes 9,6; Kol 1,19.20; 2,10; Joh 1,16).

Q. Do those believe in the only Saviour Jesus who seek their salvation and well-being from saints, in themselves, or anywhere else?

A. No. Though they boast of Him in words, they in fact deny the only Saviour Jesus.1 For one of two things must be true: either Jesus is not a complete Saviour, or those who by true faith accept this Saviour must find in Him all that is necessary for their salvation.2

1 I Cor. 1:12, 13; Gal. 5:4. 2 Col. 1:19, 20; 2:10; I John 1:7.

Geloven zij dan wel in de enige Verlosser Jezus, die hun behoud en welvaart bij de heiligen, bij zichzelf of ergens anders zoeken?

Antwoord: Nee, maar zij verloochenen met de daad de enige Verlosser Jezus, ook al roemen zij met de mond in Hem1. Want een van beide: of Jezus is geen volkomen Verlosser, of zij die deze Verlosser met waar geloof aannemen, moeten alles in Hem hebben wat voor hun behoud nodig is2.

1 1 Kor. 1: 13, 30, 31; Gal. 5:4. 2 Jes. 9: 6; Joh. 1: 16; Kol. 1: 19, 20; Kol. 2: 10; Hebr. 12: 2; 1 Joh. 1: 7.

Geloven dan die ook aan den enigen Zaligmaker Jezus, die hun zaligheid en welvaart bij de heiligen, bij zichzelven, of ergens elders zoeken?

Antw. Neen zij; maar zij verloochenen met de daad den enigen Heiland Jezus, ofschoon zij met den mond in Hem roemen a; want van tweeën een: of Jezus moet geen volkomen Zaligmaker zijn, of die dezen Zaligmaker met waar geloof aannemen, moeten alles in Hem hebben, dat tot hun zaligheid van node is b.

a 1Co 1:13,30,31 Ga 5:4 b Heb 12:2 Jes 9:7 Col 1:19,20 Col 2:10 1Jo 1:7 (* Jes 9:7 AV = Jes 9:6 SV)

   

Lord's Day 12

Zondag 12

ZONDAG 12

31.

Frage 31 :

31.

Vraag 31:

Vr.31.

Quare appellatur Christus, hoc est, unctus?

Quod a patre ordinatus et Spiritu Sancto unctus sit summus propheta act doctor, qui nobis arcanum consilium et omnem voluntatem patris de redemptione nostri patefecit; et summus pontifex, qui nos unico sacrificio sui corporis redemit, ac assidueu pro nobis apud patrem intercedit; et rex, qui nos suo Verbo et Spiritu gubernat et partam nobis salutem tuetur ac conservat.

Warum wird er Christus, das heißt ein »Gesalbter«, genannt?

Weil er von Gott dem Vater eingesetzt und mit dem Heiligen Geist (Hebr 1,9) gesalbt ist zu unserem obersten Propheten und Lehrer (5.Mose 18,15; Apg 3,22), der uns den verborgenen Rat und Willen Gottes von unserer Erlösung vollkommen offenbart (Joh 1,18; Joh 15,15); und zu unserem einzigen Hohenpriester (Ps 110,4; Hebr 7,21), der uns mit dem einmaligen Opfer seines Leibes erlöst hat und immer mit seiner Fürbitte vor dem Vater vertritt (Röm 8,34; Röm 5,9-11); und zu unserem ewigen König, der uns mit seinem Wort und Geist regiert und bei der erworbenen Erlösung schützt und erhält (Ps 2,6; Lk 1,33; Mt 28,18).

Q. Why is He called Christ, that is, Anointed?

A. Because He has been ordained by God the Father, and anointed with the Holy Spirit,1 to be our chief Prophet and Teacher,2 who has fully revealed to us the secret counsel and will of God concerning our redemption;3 our only High Priest,4 who by the one sacrifice of His body has redeemed us,5 and who continually intercedes for us before the Father;6 and our eternal King,7 who governs us by His Word and Spirit, and who defends and preserves us in the redemption obtained for us.8

1 Ps. 45:7 (Heb. 1:9); Is. 61:1 (Luke 4:18; Luke 3:21, 22. 2 Deut. 18:15 (Acts 3:22). 3 John 1:18; 15:15. 4 Ps. 110:4 (Heb. 7:17). 5 Heb. 9:12; 10:11-14. 6 Rom. 8:34; Heb. 9:24; I John 2:1. 7 Zach. 9:9 (Matt. 21:5); Luke 1:33. 8 Matt. 28:18-20; John 10:28; Rev. 12:10, 11.

Waarom wordt Hij Christus, dat is Gezalfde, genoemd?

Antwoord: Omdat Hij door God de Vader is aangesteld en met de Heilige Geest gezalfd1 tot onze hoogste Profeet en Leraar, tot onze enige Hogepriester en tot onze eeuwige Koning. Als Profeet en Leraar heeft Hij ons de verborgen raad en wil van God over onze verlossing volkomen geopenbaard2. Als Hogepriester heeft Hij ons met het enige offer van zijn lichaam verlost3 en blijft Hij met zijn voorbede steeds bij de Vader voor ons pleiten4. Als Koning regeert Hij ons met zijn Woord en Geest, en beschermt en bewaart Hij ons bij de verworven verlossing5.

1 Ps. 45:8 Jes. 61: 1; Luc. 4: 18; Hand. 10: 38; Hebr. 1: 9. 2 Deut. 18: 15; Jes. 55: 4; Matt. 11: 27; Joh. 1: 18; Joh. 15: 15; Hand. 3: 22. 3 Ps. 110: 4; Hebr. 7: 21; Hebr. 9: 12, 14, 28; Hebr. 10: 12, 14. 4 Rom. 8: 34; Hebr. 7: 25; Hebr. 9: 24; 1 Joh. 2: 1. 5 Ps. 2: 6; Zach. 9: 9; Matt. 21: 5; Matt. 28: 18; Luc. 1: 33; Joh. 10: 28 Openb. 12: 10, 11.

Waarom is Hij Christus, dat is een Gezalfde, genaamd?

Antw. Omdat Hij van God den Vader verordineerd is, en met den Heiligen Geest gezalfd a, tot onzen hoogsten Profeet en Leraar b, Die ons den verborgen raad en wil Gods van onze verlossing volkomenlijk geopenbaard heeft c; en tot onzen enigen Hogepriester d, Die ons met de enige offerande Zijns lichaams verlost heeft e, en voor ons met Zijn voorbidding steeds tussentreedt bij den Vader f; en tot onzen eeuwigen Koning, Die ons met Zijn Woord en Geest regeert, en ons bij de verworven verlossing beschut en behoudt g.

a Ps 45:7 Heb 1:9 Jes 61:1 Lu 4:18 (* Ps 45:7 AV = Ps 45:8 SV) b De 18:15 Han 3:22 Han 7:37 Jes 55:4 c Joh 1:18 Joh 15:15 d Ps 110:4 e Heb 10:12,14 Heb 9:12,14,28 f Ro 8:34 Heb 9:24 1Jo 2:1 Ro 5:9,10 g Ps 2:6 Zac 9:9 Mt 21:5 Lu 1:33 Mt 28:18 Joh 10:28 Opb 12:10,11

32.

Frage 32 :

32.

Vraag 32:

Vr.32.

Cur vero tu Christianus appellaris?

Quod per fidem membrum sum Iesu Christi et unctionis ipsius particeps, ut et nomen eius confitear meque sistam ipsi vivam gratitudinis hostiam et in hac vita contra peccatum et satanam libera et bona conscientia pugnem et postea aeternum cum Christo regnum in omnes creaturas teneam.

Warum wirst aber du ein Christ genannt?

Weil ich durch den Glauben ein Glied Christi bin (Apg 11,26) und so Anteil an seiner Salbung habe (1.Joh 2,27; Apg 2,17; Joel 3,1), damit auch ich seinen Namen bekenne (Mk 8,38; Mt 10,32), mich ihm zu einem lebendigen Dankopfer hingebe (Röm 6,13; 12,1; Offb 1,6; 5,8; 1. Petr 2,5 .9) und mit freiem Gewissen in diesem Leben gegen die Sünde und den Teufel kämpfe (1.Tim 1,18.19) und hernach in Ewigkeit mit ihm über alle Kreaturen herrsche (2.Tim 2,12).

Q. Why are you called a Christian?

A. Because I am a member of Christ by faith1 and thus share in His anointing,2 so that I may as prophet confess His Name,3 as priest present myself a living sacrifice of thankfulness to Him,4 and as king fight with a free and good conscience against sin and the devil in this life,5 and hereafter reign with Him eternally over all creatures.6

1 I Cor. 12:12-27. 2 Joel 2:28 (Acts 2:17); I John 2:27. 3 Matt. 10:32; Rom 10:9, 10; Heb. 13:15. 4 Rom. 12:1; I Pet. 2:5, 9. 5 Gal. 5:16, 17; Eph. 6:11; I Tim. 1:18, 19. 6 Matt. 25:34; II Tim. 2:12.

Maar waarom wordt u een christen genoemd1?

Antwoord: Omdat ik door het geloof een lid van Christus ben en zo deel heb aan zijn zalving2, om: als profeet zijn naam te belijden3, als priester mijzelf als een levend dankoffer aan Hem te offeren4, en als koning in dit leven met een vrij en goed geweten tegen de zonde en de duivel te strijden5 en na dit leven in eeuwigheid met Hem over alle schepselen te regeren6.

1 Hand. 11: 26. 2 Jes. 59: 21; Joel 2: 28; Hand. 2: 17; 1 Kor. 6: 15; 1 Joh. 2: 27. 3 Matt. 10:32, 33; Rom. 10: 10. 4 Ex. 19: 6; Rom. 12: 1; 1 Petr. 2: 5; Openb. 1: 6; Openb. 5: 8, 10. 5 Rom. 6: 12, 13; Gal. 5: 16, 17; Ef. 6: 11; 1 Tim. 1: 18, 19; 1 Petr. 2: 9, 11. 6 2 Tim. 2: 12; Openb. 22: 5.

 

Maar waarom wordt gij een Christen genaamd a?

Antw. Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus b en alzo Zijner zalving deelachtig ben c, opdat ik Zijn Naam belijde d, en mijzelven tot een levend dankoffer Hem offere e, en met een vrije en goede consciëntie in dit leven tegen de zonde en den duivel strijde f, en hiernamaals in eeuwigheid met Hem over alle schepselen regere g.

a Han 11:26 b 1Co 6:15 c 1Jo 2:27 Han 2:17 d Mt 10:32 Ro 10:10 e Ro 12:1 1Pe 2:5,9 Opb 1:6 Opb 5:8,10 f 1Pe 2:11 Ro 6:12,13 Ga 5:16,17 Eph 6:11 1Ti 1:18,19 g 2Ti 2:12 Mt 25:34

   

Lord's Day 13

Zondag 13

ZONDAG 13

33.

Frage 33 :

33.

Vraag 33:

Vr.33.

Quam ob causam Christus vocatur Filius Dei unigenitus, cum nos quoque simus filii Dei?

Quia solus Christus est coaeternus et naturalis aeterni Patris Filius; nos autem propter eum ex gratia a Patre adoptati sumus.

Warum heißt er Gottes eingeborener Sohn, wo doch auch wir Kinder Gottes sind?

Weil Christus allein der ewige natürliche Sohn Gottes ist (Joh 1,1 .2.3 .14 .18; Hebr 1,2), wir aber um seinetwillen aus Gnade zu Kindern Gottes angenommen sind (Röm 8,15-17; Eph 1,5.6).

Q. Why is He called God's only begotten Son, since we also are children of God?

A. Because Christ alone is the eternal, natural Son of God.1 We, however, are children of God by adoption, through grace, for Christ's sake.2

1 John 1:1-3, 14, 18; 3:16; Rom. 8:32; Heb. 1; I John 4:9. 2 John 1:12; Rom. 8:14-17; Gal. 4:6; Eph. 1:5, 6.

Waarom wordt Christus de eniggeboren Zoon van God genoemd? Wij zijn toch ook Gods kinderen?

Antwoord: Omdat alleen Hij de eeuwige en natuurlijke Zoon van God is1. Maar wij zijn om Christus' wil uit genade tot Gods kinderen aangenomen2.

1 Joh. 1: 14, 18; Joh. 3: 16; Rom. 8: 32; Hebr. 1: 1,2; 1 Joh. 4:9. 2 Joh. 1:12; Rom. 8:15-17; Gal. 4:6; Ef. 1:5, 6.

Waarom is Hij Gods eniggeboren Zoon genaamd, zo wij toch ook Gods kinderen zijn?

Antw. Daarom dat Christus alleen de eeuwige natuurlijke Zone Gods is a, maar wij zijn om Zijnentwil uit genade tot kinderen Gods aangenomen b.

a Joh 1:14 Heb 1:1,2 Joh 3:16 1Jo 4:9 Ro 8:32 b Ro 8:16 Joh 1:12 Ga 4:6 Eph 1:5,6

34.

Frage 34 :

34.

Vraag 34:

Vr.34.

Qua de causa appellas eum Dominum nostrum?

Quia corpus et animam nostram a peccatis non auro nec argento, sed pretioso suo sanguirie redimens et ab omni potestate diaboli liberans nos sibi proprios vindicavit.

Warum nennst du ihn unseren Herrn?

Weil er uns mit Leib und Seele von der Sünde und aus aller Gewalt des Teufels, nicht mit Gold oder Silber, sondern mit seinem teuren Blut, ihm zum Eigentum erlöst und erkauft hat (1. Petr 1,18.19; 2,9; 1.Kor 6,20; 7,23).

Q. Why do you call Him our Lord?

A. Because He has ransomed us, body and soul,1 from all our sins, not with silver or gold but with His precious blood,2 and has freed us from all the power of the devil to make us His own possession.3

1 I Cor. 6:20; I Tim. 2:5, 6. 2 I Peter 1:18, 19. 3 Col. 1:13, 14; Heb. 2:14, 15.

Waarom noemt u Hem onze Here?

Antwoord: Omdat Hij ons met lichaam en ziel, niet met goud of zilver, maar met zijn kostbaar bloed van al onze zonden vrijgekocht en uit alle macht van de duivel verlost heeft. Zo heeft Hij ons tot zijn eigendom gemaakt1.

1 Joh. 20: 28; 1 Kor. 6:20; 1 Kor. 7: 23; Ef. 1: 7; 1 Tim. 2: 6; 1 Petr. 1: 18, 19; 1 Petr. 2: 9.

 

Waarom noemt gij Hem onzen Heere?

Antw. Omdat Hij ons met lichaam en ziel van al onze zonden, niet met goud of met zilver, maar met Zijn dierbaar bloed gekocht, en van alle heerschappij des duivels verlost heeft, en ons alzo Zich tot een eigendom gemaakt a.

a 1Pe 1:18,19 1Pe 2:9 1Co 6:20 1Ti 2:6 Joh 20:28

   

Lord's Day 14

Zondag 14

ZONDAG 14

35.

Frage 35 :

35.

Vraag 35:

Vr.35.

Quid credis cum dicis: conceptus est per Spiritum Sanctum, natus ex Maria virgine?

Quod ipse Filius Dei, qui est et permanet verus ac aeternus Deus, naturam vere humanam ex carne et sanguine virginis Mariae operatione Spiritus Sancti assumpsit, ut simul sit verum semen Davidis, fratribus suis per omnia similis, excepto peccato.

Was heißt, daß er empfangen ist von dem Heiligen Geist, geboren von Maria, der Jungfrau?

Daß der ewige Sohn Gottes, der wahrer und ewiger Gott ist (Joh 1,1; Röm 1,4) und bleibt (Röm 9,5), wahre menschliche Natur aus dem Fleisch und Blut der Jungfrau Maria (Gal 4,4; Joh 1,14) durch Wirkung des Heiligen Geistes an sich genommen hat (Mt 1,18 .20; Lk 1,35; Eph 1,3), damit er auch der wahre Samen Davids ist (Ps 132,11; Röm 1,3), seinen Brüdern in allem gleich (Phil 2,7), ausgenommen die Sünde (Hebr 4,15).

Q. What do you confess when you say: He was conceived by the Holy Spirit, born of the virgin Mary?

A. The eternal Son of God, who is and remains true and eternal God,1 took upon Himself true human nature from the flesh and blood of the virgin Mary,2 through the working of the Holy Spirit.3 Thus He is also the true seed of David,4 and like His brothers in every respect,5 yet without sin.6

1 John 1:1; 10:30-36; Rom. 1:3; 9:5; Col. 1:15-17; I John 5:20. 2 Matt. 1:18-23; John 1:14; Gal. 4:4; Heb. 2:14. 3 Luke 1:35. 4 II Sam. 7:12-16; Ps. 132:11; Matt. 1:1; Luke 1:32; Rom. 1:3. 5 Phil. 2:7; Heb. 2:17. 6 Heb. 4:15; 7:26, 27.

Wat belijdt u met de woorden: die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria?

Antwoord: De eeuwige Zoon van God, die echt en eeuwig God is en blijft1, heeft door de werking van de Heilige Geest echte menselijke natuur aangenomen2 uit het vlees en bloed van de maagd Maria3, om het ware zaad van David te zijn4, zijn broeders in alles gelijk, maar zonder zonde5.

1 Matt. 1: 23; Matt. 3: 17; Matt. 16: 16; Matt. 17: 5; Marc. 1: 11; Joh. 1: 1; Joh. 17: 3, 5; Joh. 20: 28; Rom. 1: 3,4; Rom. 9:5; Filip. 2: 6; Kol. 1: 15, 16; Tit. 2: 13; Hebr. 1: 3; 1 Joh. 5: 20. 2 Matt. 1:18,20; Luc. 1: 35. 3 Luc. 1:31, 42, 43; Joh. 1: 14; Gal. 4: 4. 4 2 Sam. 7:12; Ps. 132:11; Matt. 1:1; Luc. 1:32; Hand. 2: 30, 31; Rom. 1:3. 5 Filip. 2:7; Hebr. 2: 14,17. Hebr. 4:15; Hebr. 7:26, 27.

Wat is dat gezegd: Die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria?

Antw. Dat de eeuwige Zone Gods, Die waarachtig en eeuwig God is a en blijft b, ware menselijke natuur, uit het vlees en bloed der maagd Maria c, door de werking des Heiligen Geestes, aangenomen heeft d, opdat Hij ook het ware zaad Davids zij e, Zijn broederen in alles gelijk f, uitgenomen de zonde g.

a 1Jo 5:20 Joh 1:1 Joh 17:3 Ro 1:3 Col 1:15 b Ro 9:5 c Ga 4:4 Lu 1:31,42,43 d Mt 1:20 Lu 1:35 e Ro 1:3 Ps 132:11 2Sa 7:12 Lu 1:32 Han 2:30 f Php 2:7 Heb 2:14,17 g Heb 4:15

36.

Frage 36 :

36.

Vraag 36:

Vr.36.

Quem fructum percipis ex sancta conceptione et nativitate Christi?

Quod is noster sit Mediator et sua innocentia ac perfecta sanctitate mea peccata, in quibus conceptus sum, tegat, ne in conspectum Dei veniant.

Was nützt dir die heilige Empfängnis und Geburt Christi?

Daß er unser Mittler ist (Hebr 2,16-18) und mit seiner Unschuld und vollkommenen Heiligkeit meine Sünde, in der ich empfangen bin, vor Gottes Angesicht bedeckt (Ps 32,1; 1.Kor 1,30).

Q. What benefit do you receive from the holy conception and birth of Christ?

A. He is our Mediator,1 and with His innocence and perfect holiness covers, in the sight of God, my sin, in which I was conceived and born.2

1 I Tim. 2:5, 6; Heb. 9:13-15. 2 Rom. 8:3, 4; II Cor. 5:21; Gal. 4:4, 5; I Pet. 1:18, 19.

Wat is voor u de waarde van de heilige ontvangenis en geboorte van Christus?

Antwoord: Zo is Hij onze Middelaar1, die met zijn onschuld en volkomen heiligheid mijn zonde, waarin ik ontvangen en geboren ben, voor Gods aangezicht bedekt2.

1 Hebr. 2: 16-18; Hebr. 7:26, 27. 2 Ps. 32: 1; Jes. 53: 11; Rom. 8: 3, 4; 1 Kor. 1: 30, 31; Gal. 4: 4,5; 1 Petr. 1: 18, 19; 1 Petr. 3: 18.

Wat nuttigheid verkrijgt gij door de heilige ontvangenis en geboorte van Christus?

Antw. Dat Hij onze Middelaar is a, en met Zijn onschuld en volkomen heiligheid mijn zonde, waarin ik ontvangen en geboren ben, voor Gods aangezicht bedekt b.

a Heb 7:26,27 b 1Pe 1:18,19 1Pe 3:18 1Co 1:30,31 Ro 8:3,4 Jes 53:11 Ps 32:1

   

Lord's Day 15

Zondag 15

ZONDAG 15

37.

Frage 37 :

37.

Vraag 37:

Vr.37.

Quid credis cum dicis: passus est?

Eum toto quidem vitae suae tempore, quo in terris egit, praecipue vero in eius extremo, iram Dei adversus peccatum universi generis humani corpore et anima sustinuisse, ut sua passione tamquam unico sacrificio propitiatorio corpus et animam nostram ab aeterna damnatione liberaret et nobis gratiam Dei, iustitiam et vitam aeternam acquireret.

Was verstehst du unter dem Wörtchen »gelitten«?

Daß er an Leib und Seele die ganze Zeit seines Lebens auf der Erde, besonders aber an dessen Ende, den Zorn Gottes gegen die Sünde des ganzen Menschengeschlechts getragen hat (1. Petr 2,24; Jes 53,12), um mit seinem Leiden als dem einmaligen Sühnopfer (1.Joh 2,2; 4,10; Röm 3,25) unseren Leib und unsere Seele von der ewigen Verdammnis zu erlösen und uns Gottes Gnade, Gerechtigkeit und ewiges Leben zu erwerben.

Q. What do you confess when you say that He suffered?

A. During all the time He lived on earth, but especially at the end, Christ bore in body and soul the wrath of God against the sin of the whole human race.1 Thus, by His suffering, as the only atoning sacrifice,2 He has redeemed our body and soul from everlasting damnation,3 and obtained for us the grace of God, righteousness, and eternal life.4

1 Is. 53; I Tim. 2:6; I Pet. 2:24; 3:18. 2 Rom. 3:25; I Cor. 5:7; Eph. 5:2; Heb. 10:14; I John 2:2; 4:10. 3 Rom. 8:1-4; Gal. 3:13; Col. 1:13; Heb. 9:12; I Pet 1:18, 19. 4 John 3:16; Rom. 3:24-26; II Cor. 5:21; Heb. 9:15.

Wat belijdt u met het woord: geleden?

Antwoord: Christus heeft heel de tijd van zijn leven op aarde, maar vooral aan het einde daarvan, de toorn van God tegen de zonde van het hele menselijke geslacht aan lichaam en ziel gedragen1. Hij deed dit om door zijn lijden, als het enige zoenoffer 2, ons lichaam en onze ziel van het eeuwige oordeel te verlossen3 en Gods genade, gerechtigheid en het eeuwige leven voor ons te verwerven4.

1 Jes. 53: 4, 12; 1 Tim. 2:6; 1 Petr. 2:24; 1 Petr. 3:18. 2 Jes. 53: 10; Rom. 3: 25; 1 Kor. 5: 7; Ef. 5: 2; Hebr. 9: 28; Hebr. 10: 14; 1 Joh. 2: 2; 1 Joh. 4: 10. 3 Gal. 3: 13; Kol. 1: 13; Hebr. 9: 12; 1 Petr. 1: 18, 19. 4 Joh. 3:16; Joh. 6: 51; 2 Kor. 5:21; Hebr. 9:15; Hebr. 10: 19.

Wat verstaat gij door het woordeken: Geleden?

Antw. Dat Hij aan lichaam en ziel, den gansen tijd Zijns levens op de aarde, maar inzonderheid aan het einde Zijns levens, den toorn Gods tegen de zonde des gansen menselijken geslachts gedragen heeft a, opdat Hij met Zijn lijden, als met het enige zoenoffer b, ons lichaam en onze ziel van de eeuwige verdoemenis verloste c, en ons Gods genade, gerechtigheid en het eeuwige leven verwierve d.

a Jes 53:4 1Pe 2:24 1Pe 3:18 1Ti 2:6 b Jes 53:10 Eph 5:2 1Co 5:7 1Jo 2:2 Ro 3:25 Heb 9:28 Heb 10:14 c Ga 3:13 Col 1:13 Heb 9:12 1Pe 1:18,19 d Ro 3:25 2Co 5:21 Joh 3:16 Joh 6:51 Heb 9:15 Heb 10:19

38.

Frage 38 :

38.

Vraag 38:

Vr.38.

Quid causae fuit, cur sub iudice Pilato pateretur?

Ut innocens coram iudice politico damnatus, nos a severo Dei iudicio, quod omnes manebat, eximeret.

Warum hat er unter dem Richter Pontius Pilatus gelitten?

Damit er unschuldig unter dem weltlichen Richter verdammt würde (Apg 4,27.28; Lk 23,14; Joh 19,4) und uns damit von dem strengen Urteil Gottes, das über uns ergehen sollte, frei macht (Ps 69,5; Jes 53,4.5; 2.Kor 5,21; Gal 3,13).

Q. Why did He suffer under Pontius Pilate as judge?

A. Though innocent, Christ was condemned by an earthly judge,1 and so He freed us from the severe judgment of God that was to fall on us.2

1 Luke 23:13-24; John 19:4, 12-16. 2 Is. 53:4, 5; II Cor. 5:21; Gal. 3:13.

Waarom heeft Hij onder de rechter Pontius Pilatus geleden?

Antwoord: Christus is onschuldig onder de wereldlijke rechter veroordeeld1, om ons te bevrijden van het strenge oordeel van God, dat over ons zou komen2.

1 Matt. 27: 24; Luc. 23:13-15; Joh. 18: 38; Joh. 19: 4, 11. 2 Jes. 53:4, 5; 2 Kor. 5:21; Gal. 3:13.

Waarom heeft Hij onder den rechter Pontius Pilatus geleden?

Antw. Opdat Hij, onschuldig onder den wereldlijken rechter veroordeeld zijnde a, ons daarmede van het strenge oordeel Gods, dat over ons gaan zou, bevrijdde b.

a Joh 18:38 Mt 27:24 Lu 23:14,15 Joh 19:4 b Ps 69:4 Jes 53:4,5 2Co 5:21 Ga 3:13 (* Ps 69:4 AV = Ps 69:5 SV)

39.

Frage 39 :

39.

Vraag 39:

Vr.39.

Est vero quiddam amplius, quod affixus sit cruci, quam si alio genere mortis affectus esset?

Sane amplius; ex hac enim re sum certus eum maledictionem, quae mihi incumbebat, in se recepisse. Nam mors crucis a Deo erat maledicta.

Ist es etwas mehr, daß er gekreuzigt worden ist, als wenn er eines anderen Todes gestorben wäre?

Ja; denn dadurch bin ich gewiß, daß er den Fluch, der auf mir läge, auf sich geladen hat (Gal 3,13), weil der Tod am Kreuz von Gott verflucht war (5.Mose 21,23; Gal 3,13).

Q. Does it have a special meaning that Christ was crucified and did not die in a different way? A. Yes. Thereby I am assured that He took upon Himself the curse which lay on me, for a crucified one was cursed by God.1

1 Deut. 21:23; Gal. 3:13.

Heeft het een bijzondere betekenis dat Christus is gekruisigd en niet op een andere wijze is gestorven?

Antwoord: Ja, want daardoor ben ik er zeker van, dat Hij de vloek die op mij lag, op Zich geladen heeft1, omdat de kruisdood door God vervloekt was2.

1 Gal. 3: 13. 2 Deut. 21: 23

Heeft dat iets meer in, dat Hij gekruisigd is geweest, dan of Hij met een anderen dood gestorven ware?

Antw. Ja het; want daardoor ben ik zeker, dat Hij de vervloeking, die op mij lag, op Zich geladen heeft a; dewijl de dood des kruises van God vervloekt was b.

a Ga 3:13 b De 21:23

   

Lord's Day 16

Zondag 16

ZONDAG 16

40.

Frage 40 :

40.

Vraag 40:

Vr.40.

Cur necesse fuit, ut Christus ad mortem usque se demitteret?

Propterea, quod iustitiae et veritati Dei nullo alio pacto pro nostris peccatis potuit satisfieri, quam ipsa morte Filii Dei.

Warum hat Christus den Tod erleiden müssen?

Weil wegen der Gerechtigkeit und Wahrheit (1.Mose 2,17) Gottes nicht anders für unsere Sünden bezahlt werden konnte, als durch den Tod des Sohnes Gottes (Hebr 2,9 .14.15).

Q. Why was it necessary for Christ to humble Himself even unto death?

A. Because of the justice and truth of God1 satisfaction for our sins could be made in no other way than by the death of the Son of God.2

1 Gen. 2:17. 2 Rom. 8:3; Phil. 2:8; Heb. 2:9, 14, 15.

Waarom moest Christus Zich tot in de dood vernederen?

Antwoord: Omdat vanwege Gods gerechtigheid en waarheid1 niet anders voor onze zonden betaald kon worden dan door de dood van Gods Zoon2.

1 Gen. 2:17. 2 Rom. 8:3, 4; Filip. 2:8; Heb 2:9, 14, 15.

Waarom heeft Christus Zich tot in den dood moeten vernederen?

Antw. Daarom dat vanwege de gerechtigheid en waarheid Gods a niet anders voor onze zonden kon betaald worden, dan door den dood des Zoons Gods b.

a Ge 2:17 b Ro 8:3,4 Heb 2:14,15

41.

Frage 41 :

41.

Vraag 41:

Vr.41.

Quare etiam sepultus est?

Ut eo testatum faceret se vere mortuum esse.

Warum ist er begraben worden?

Um damit zu bezeugen, daß er wahrhaftig gestorben ist (Mt 27,59.60; Lk 23,50-52; Joh 19,38-42; Apg 13,29).

Q. Why was he buried?

A. His burial testified that He had really died.1

1 Is. 53:9; John 19:38-42; Acts 13:29; I Cor. 15:3,4.

Waarom is Christus begraven?

Antwoord: Om daardoor aan te tonen dat Hij echt gestorven was1.

1 Matt. 27: 59, 60; Luc. 23: 53; Joh. 19: 40-42; Hand. 13: 29; 1 Kor. 15:3,4.

Waarom is Hij begraven geworden?

Antw. Om daarmede te betuigen dat Hij waarachtiglijk gestorven was a.

a Han 13:29 Mt 27:59,60 Lu 23:53 Joh 19:38

42.

Frage 42 :

42.

Vraag 42:

Vr.42.

At cum Christus pro nobis mortem oppetierit, cur nobis quoque est moriendum?

Mors nostra non est pro peccatis nostris satisfactio, sed peccati abolitio et transitus in vitam aeternam.

Weil doch Christus für uns gestorben ist, wie kommt's, daß wir auch sterben müssen?

Unser Tod ist nicht eine Bezahlung für unsere Sünde, sondern nur ein Absterben der Sünden und Eingang zum ewigen Leben (Joh 5,24; Phil 1,23; Röm 7,24).

Q. Since Christ has died for us, why do we still have to die?

A. Our death is not a payment for our sins, but it puts an end to sin and is an entrance into eternal life.1

1 John 5:24; Phil. 1:21-23; I Thess. 5:9, 10.

Nu Christus voor ons gestorven is, waarom moeten wij dan nog sterven?

Antwoord: Onze dood is geen betaling voor onze zonden1, maar alleen een afsterven van de zonden en een doorgang tot het eeuwige leven2.

1 Marc. 8: 37. 2 Joh. 5:24; Rom. 7: 24, 25; Filip. 1: 23.

Zo dan Christus voor ons gestorven is, hoe komt het dat wij ook moeten sterven?

Antw. Onze dood is geen betaling voor onze zonden a, maar alleen een afsterving van de zonden en een doorgang tot het eeuwige leven b.

a Mr 8:37 Ps 49:8 b Php 1:23 Joh 5:24 Ro 7:24

43.

Frage 43 :

43.

Vraag 43:

Vr.43.

Quid praeterea capimus commodi ex sacrificio et morte Christi?

Quod virtute eius mortis vetus noster homo una cum eo crucifigitur, interimitur ac sepelitur, ne pravae cupiditates et desideria carnis posthac in nobis regnent, sed nos ipsos ei hostiam gratitudinis offeramus.

Was mehr nützt uns das Opfer und der Tod Christi am Kreuz?

Daß durch seine Kraft unser alter Mensch mit ihm gekreuzigt, getötet und begraben wird (Röm 6,6-8 .11; Kol 2,12). damit die bösen Lüste des Fleisches nicht mehr in uns regieren (Röm 6,12), sondern daß wir uns selbst ihm zur Danksagung aufopfern (Röm 12,1).

Q. What further benefit do we receive from Christ's sacrifice and death on the cross?

A. Through Christ's death our old nature is crucified, put to death, and buried with Him,1 so that the evil desires of the flesh may no longer reign in us,2 but that we may offer ourselves to Him as a sacrifice of thankfulness.3

1 Rom. 6:5-11; Col. 2:11, 12. 2 Rom. 6:12-14. 3 Rom. 12:1; Eph. 5:1, 2.

Wat is voor ons nog meer de waarde van het offer en de dood van Christus aan het kruis?

Antwoord: Door zijn kracht wordt onze oude mens met Hem gekruisigd, gedood en begraven1, opdat de slechte begeerten van het vlees in ons niet meer regeren2, maar opdat wij onszelf aan Christus offeren als een offer van dankbaarheid3.

1 Rom 6:6. 2 Rom 6:8, 11, 12. 3 Rom. 12:1.

Wat verkrijgen wij meer voor nuttigheid uit de offerande en den dood van Christus aan het kruis?

Antw. Dat door Zijn kracht onze oude mens met Hem gekruisigd, gedood en begraven wordt a, opdat de boze lusten des vleses in ons niet meer regeren b, maar dat wij onszelven Hem tot een offerande der dankbaarheid opofferen c.

a Ro 6:6 b Ro 6:6,12 c Ro 12:1

44.

Frage 44 :

44.

Vraag 44:

Vr.44.

Cur additur: descendit ad inferna?

Ut in summis doloribus et gravissimis tentationibus me consolatione hac sustentem, quod Dominus meus Iesus Christus inenarrabilibus animi sui angustiis, cruciatibus et terroribus, in quos cum antea, tum maxime in cruce pendens fuerat demersus, me ab angustiis et cruciatibus inferni liberaverit.

Warum folgt »hinabgestiegen zur Hölle«?

Damit ich in meinen höchsten Anfechtungen versichert bin, daß mein Herr Christus mich durch seine unaussprechliche Angst, Schmerzen und Schrecken, die er auch an seiner Seele, am Kreuz und zuvor erlitten hat, von der höllischen Angst und Pein erlöst hat (Jes 53,10; Mt 27,46).

Q. Why is there added: He descended into hell?

A. In my greatest sorrows and temptations I may be assured and comforted that my Lord Jesus Christ, by His unspeakable anguish, pain, terror, and agony, which He endured throughout all His sufferings1 but especially on the cross, has delivered me from the anguish and torment of hell.2

1 Ps. 18:5, 6; 116:3; Matt. 26:36-46; 27:45, 46; Heb. 5:7-10. 2 Is. 53.

Waarom volgt er: neergedaald in de hel?

Antwoord: Daardoor mag ik er in mijn felste aanvechtingen zeker van zijn en er rijke troost uit putten, dat mijn Here Jezus Christus mij van de angst en pijn van de hel verlost heeft1. Hij heeft deze verlossing bewerkt door zijn onuitsprekelijke angsten, smarten, verschrikking en helse kwelling, waarin Hij gedurende heel zijn lijden, maar vooral aan het kruis, verzonken was2.

1 Jes. 53: 5. 2 Matt. 26: 38; Matt. 27: 46; Hebr. 5: 7.

Waarom volgt daar: Nedergedaald ter helle?

Antw. Opdat ik in mijn hoogste aanvechtingen verzekerd zij en mij ganselijk vertrooste, dat mijn Heere Jezus Christus door Zijn onuitsprekelijke benauwdheid, smarten, verschrikking en helse kwelling, in welke Hij in Zijn ganse lijden a, (maar inzonderheid aan het kruis) gezonken was, mij van de helse benauwdheid en pijn verlost heeft b.

a Ps 18:4,5 Ps 116:3 Mt 26:38 Mt 27:46 Heb 5:7 (* Ps 18:4,5 AV = Ps 18:5,6 SV) b Jes 53:5

   

Lord's Day 17

Zondag 17

ZONDAG 17

45.

Frage 45 :

45.

Vraag 45:

Vr.45.

Quid nobis prodest resurrectio Christi?

Primum sua resurrectione mortem devicit, ut nos posset eius iustitiae, quam nobis sua morte pepererat, participes facere. Deinde, nos iam quoque eius potentia ad novam vitam excitamur. Postremo, resurrectio Christi nobis gloriosae resurrectionis nostrae pignus est.

Was nützt uns die Auferstehung Christi?

Erstens hat er durch seine Auferstehung den Tod überwunden, damit er uns an der Gerechtigkeit, die er uns durch seinen Tod erworben hat, Anteil geben kann (1.Kor 15,17 .54.55; Röm 4,25; 1. Petr 1,3 .21). Zweitens werden auch wir schon jetzt durch seine Kraft erweckt zu einem neuen Leben (Röm 6,4; Kol 3,1 .5; Eph 2,5). Drittens ist uns die Auferstehung Christi ein sicheres Pfand unserer seligen Auferstehung (1.Kor 15,12; Röm 8,11).

Q. How does Christ's resurrection benefit us?

A. First, by His resurrection He has overcome death, so that He could make us share in the righteousness which He had obtained for us by His death.1 Second, by His power we too are raised up to a new life.2 Third, Christ's resurrection is to us a sure pledge of our glorious resurrection.3

1 Rom. 4:25; I Cor. 15:16-20; I Pet. 1:3-5. 2 Rom. 6:5-11; Eph. 2:4-6; Col. 3:1-4. 3 Rom. 8:11; I Cor. 15:12-23; Phil. 3:20, 21.

Wat is voor ons de waarde van de opstanding van Christus?

Antwoord: Ten eerste heeft Hij door zijn opstanding de dood overwonnen, om ons te doen delen in de gerechtigheid, die Hij door zijn dood voor ons had verworven1. Ten tweede worden ook wij door zijn kracht nu al opgewekt tot een nieuw leven2. Ten derde is de opstanding van Christus voor ons een onderpand van onze opstanding in heerlijkheid3.

1 Rom. 4:25; 1 Kor. 15:16-18; 1 Petr. 1:3. 2 Rom. 6:4; Kol. 3: 1-3; Ef. 2: 4-6. 3 Rom. 8:11; 1 Kor. 15:20-22.

Wat nut ons de opstanding van Christus?

Antw. Ten eerste heeft Hij door Zijn opstanding den dood overwonnen, opdat Hij ons de gerechtigheid, die Hij door Zijn dood ons verworven had, kon deelachtig maken a. Ten andere worden ook wij door Zijn kracht opgewekt tot een nieuw leven b. Ten derde is ons de opstanding van Christus een zeker pand onzer zalige opstanding c.

a Ro 4:25 1Pe 1:3 1Co 15:16 b Ro 6:4 Col 3:1,3 Eph 2:5,6 c 1Co 15:20,21

   

Lord's Day 18

Zondag 18

ZONDAG 18

46.

Frage 46 :

46.

Vraag 46:

Vr.46.

Quomodo intelligis illud: ascendit ad coelos?

Quod aspicientibus discipulis Christus de terra in coelum sublatus est atque etiamnum nostra causa ibidem est et erit, donec redeat ad iudicandum vivos et mortuos.

Wie verstehst du, daß er gen Himmel gefahren ist?

Daß Christus vor den Augen seiner Jünger von der Erde aufgehoben wurde gen Himmel (Apg 1,9; Mt 26,64; Mk 16,19; Lk 24,51) und uns zugute dort ist (Hebr 4,14; 7,25; 9,24; Röm 8,34; Eph 4,10; Kol 3,1), bis daß er wiederkommt, zu richten die Lebendigen und die Toten (Apg 1,11; Mt 24,30).

Q. What do you confess when you say, He ascended into heaven?

A. That Christ, before the eyes of His disciples, was taken up from the earth into heaven,1 and that He is there for our benefit2 until He comes again to judge the living and the dead.3

1 Mark 16:19; Luke 24:50, 51; Acts 1:9-11. 2 Rom. 8:34; Heb. 4:14; 7:23-25; 9:24. 3 Matt. 24:30; Acts 1:11.

Wat belijdt u met de woorden: opgevaren naar de hemel?

Antwoord: Dat Christus voor de ogen van zijn discipelen van de aarde naar de hemel is opgenomen1 en daar ons ten goede is2, totdat Hij terugkomt om te oordelen de levenden en de doden3.

1 Marc. 16:19; Luc. 24: 51; Hand. 1:9. 2 Rom. 8:34; Ef. 4: 10; Kol. 3: 1; Hebr. 4:14; Hebr. 7: 24, 25; Hebr. 9:24. 3 Matt. 24:30; Hand. 1:11.

Wat verstaat gij daarmede: Opgevaren ten hemel?

Antw. Dat Christus voor de ogen Zijner jongeren van de aarde ten hemel is opgeheven a, en dat Hij ons ten goede daar is b, totdat Hij wederkomt om te oordelen de levenden en de doden c.

a Han 1:9 Mr 16:19 Lu 24:51 b Heb 9:24 Heb 4:14 Ro 8:34 Col 3:1 c Han 1:11 Mt 24:30

47.

Frage 47 :

47.

Vraag 47:

Vr.47.

An ergo Christus non est nobiscum, usque ad finem mundi, quemadmodum promisit?

Christus est verus Deus et verus homo. Itaque secundum naturam humanam iam non est in terra; at secundum divinitatem suam, maiestatem, gratiam et Spiritum nullo unquam tempore a nobis abest.

Ist denn Christus nicht bei uns bis ans Ende der Welt, wie er uns verheißen hat (Mt 28,20)?

Christus ist wahrer Mensch und wahrer Gott: Nach seiner menschlichen Natur ist er jetzt nicht auf der Erde (Mt 26,11; Joh 16,28; 17,11; Apg 3,21), aber nach seiner Gottheit, Majestät, Gnade und Geist weicht er niemals von uns (Joh 14,17-19; 16,13; Mt 28,20; Eph 4,8 .12).

Q. Is Christ, then, not with us until the end of the world, as He has promised us?1 A. Christ is true man and true God. With respect to His human nature He is no longer on earth,2 but with respect to His divinity, majesty, grace, and Spirit He is never absent from us.3

1 Matt. 28:20. 2 Matt. 26:11; John 16:28; 17:11; Acts 3:19-21; Heb. 8:4. 3 Matt. 28:18-20; John 14:16-19; 16:13.

Is Christus dan niet bij ons tot aan de voleinding van de wereld, zoals Hij ons beloofd heeft1?

Antwoord: Christus is echt mens en echt God. Naar zijn menselijke natuur is Hij niet meer op aarde2, maar naar zijn godheid, majesteit, genade en Geest verlaat Hij ons nooit meer3.

1 Matt. 28:20. 2 Matt. 26:11; Joh. 16:28; Joh. 17:11; Hand. 3:21; Hebr. 8:4. 3 Matt. 28:20; Joh. 14:16-18; Joh. 16:13; Ef. 4: 8.

Is dan Christus niet bij ons tot aan het einde der wereld, gelijk Hij ons beloofd heeft a?

Antw. Christus is waarachtig mens en waarachtig God. Naar Zijn menselijke natuur is Hij niet meer op aarde b; maar naar Zijn Godheid, majesteit, genade en Geest wijkt Hij nimmermeer van ons c.

a Mt 28:20 b Heb 8:4 Mt 26:11 Joh 16:28 Joh 17:11 Han 3:21 c Joh 14:18 Mt 28:20

48.

Frage 48 :

48.

Vraag 48:

Vr.48.

An vero isto pacto duae naturae in Christo non divelluntur, si non sit natura humana, ubicumque est divina?

Minime; nam cum divinitas comprehendi non queat et omni loco praesens sit, necessario consequitur, esse eam quidem extra naturam humanam, quam assumpsit, sed nihilominus tamen esse in eadem eique personaliter unitam permanere.

Werden aber auf diese Art die zwei Naturen in Christus nicht voneinander getrennt, wenn die menschliche Natur nicht überall ist, wo die Gottheit ist?

Mitnichten; denn weil die Gottheit unbegreiflich und allenthalben gegenwärtig ist (Apg 7,49; Jer 23,24), so muß folgen, daß sie wohl außerhalb ihrer angenommenen menschlichen Natur und dennoch nichtsdestoweniger auch in ihr ist und persönlich mit ihr vereinigt bleibt (Kol 2,9; Joh 3,13; 11,15; Mt 28,6).

Q. But are the two natures in Christ not separated from each other if His human nature is not present wherever His divinity is?

A. Not at all, for His divinity has no limits and is present everywhere.1 So it must follow that His divinity is indeed beyond the human nature which He has taken on and nevertheless is within this human nature and remains personally united with it.2

1 Jer. 23:23, 24; Acts 7:48, 49. 2 John 1:14; 3:13; Col. 2:9.

Maar als de menselijke natuur niet overal is waar de godheid is, worden dan de twee naturen in Christus niet van elkaar gescheiden?

Antwoord: Beslist niet. Want zijn godheid kan door niets ingesloten worden en is overal tegenwoordig1. Daaruit volgt dat deze godheid wel buiten haar aangenomen mensheid is 2, maar toch ook in haar is en persoonlijk met haar verenigd blijft.

1 Jes. 66: 1; Jer. 23: 23, 24; Hand. 7: 49; Hand. 17: 27, 28. 2 Matt. 28: 6; Joh. 3:13; Joh. 11: 15; Kol. 2:9.

Maar zo de mensheid niet overal is waar de Godheid is, worden dan de twee naturen in Christus niet van elkander gescheiden?

Antw. Ganselijk niet; want dewijl de Godheid door niets kan ingesloten worden en overal tegenwoordig is a, zo moet volgen, dat zij wel buiten haar aangenomen mensheid is b, en nochtans niettemin ook in haar is en persoonlijk met haar verenigd blijft.

a Jer 23:24 Han 7:49 b Col 2:9 Joh 3:13 Joh 11:15 Mt 28:6

49.

Frage 49 :

49.

Vraag 49:

Vr.49

Quem fructum nobis adfert ascensio Christi in coelum?

Primum, quod in caelo apud Patrem pro nobis intercedit. Deinde, quod carnem nostram in coelo habemus, ut eo tamquam certo pignore confirmemur fore ut ipse, qui caput nostrum est, nos sua membra ad se extollat. Tertio, quod nobis suum Spiritum mutui pignoris loco mittit, cuius efficacia non terrena, sed superna quaerimus, ubi ipse sedet ad dexteram Dei.

Was nützt uns die Himmelfahrt Christi?

Erstens, daß er im Himmel vor dem Angesicht seines Vaters unser Fürsprecher ist (1.Joh 2,1; Röm 8,34). Zweitens, daß wir unser Fleisch im Himmel zu einem sicheren Pfand haben, daß er als das Haupt uns, seine Glieder, auch zu sich hinaufnehmen wird (Joh 14,2; Joh 20,17; Eph 2,6). Drittens, daß er uns seinen Geist zum Gegenpfand herabsendet (Joh 14,16; Apg 2,1-4 .33; 2.Kor 1,22; 5,5), durch dessen Kraft wir suchen, was droben ist, wo Christus ist, sitzend zur Rechten Gottes, und nicht, was auf der Erde ist (Kol 3,1; Phil 3,14).

Q. How does Christ's ascension into heaven benefit us?

A. First, He is our Advocate in heaven before His Father.1 Second, we have our flesh in heaven as a sure pledge that He, our Head, will also take us, His members, up to Himself.2 Third, He sends us His Spirit as a counter-pledge,3 by whose power we seek the things that are above, where Christ is, seated at the right hand of God, and not the things that are on earth.4

1 Rom. 8:34; I John 2:1. 2 John 14:2; 17:24; Eph. 2:4-6. 3 John 14:16; Acts 2:33; II Cor. 1:21, 22; 5:5. 4 Col. 3:1-4.

Wat is voor ons de waarde van de hemelvaart van Christus?

Antwoord: Ten eerste is Hij in de hemel voor het aangezicht van zijn Vader om voor ons te pleiten1. Ten tweede hebben wij in Hem ons vlees in de hemel tot een onderpand, dat Hij als het Hoofd ons, zijn leden, ook tot Zich nemen zal2. Ten derde zendt Hij ons zijn Geest als tegenpand3; door zijn kracht zoeken wij wat boven is, waar Christus zit aan de rechterhand van God, en niet wat op de aarde is4.

1 Rom. 8:34; 1 Joh. 2:1. 2 Joh. 14:2, 3; Joh. 17: 24; Ef. 2:6. 3 Joh. 14:16; Joh. 16:7; Hand. 2: 33; 2 Kor. 1: 22; 2 Kor. 5: 5. 4 Filip. 3: 20; Kol. 3:1.

Wat nut ons de hemelvaart van Christus?

Antw. Ten eerste dat Hij in den hemel voor het aangezicht Zijns Vaders onze Voorspreker is a. Ten andere dat wij ons vlees in den hemel tot een zeker pand hebben, dat Hij, als het Hoofd, ons, Zijn lidmaten, ook tot Zich zal nemen b. Ten derde dat Hij ons Zijn Geest tot een tegenpand zendt c, door Wiens kracht wij zoeken wat daarboven is, waar Christus is, zittende ter rechterhand Gods, en niet wat op de aarde is d.

a 1Jo 2:1 Ro 8:34 b Joh 14:2 Joh 17:24 Joh 20:17 Eph 2:6 c Joh 14:16 Joh 16:7 Han 2:33 2Co 1:22 2Co 5:5 d Col 3:1

   

Lord's Day 19

Zondag 19

ZONDAG 19

50.

Frage 50 :

50.

Vraag 50:

Vr.50.

Cur additur: sedet ad dexteram Dei?

Quia Christus ideo in coelum ascendit, ut se ibi caput suae ecclesiae declararet, per quod Pater omnia gubernat.

Warum wird hinzugefügt, daß er zur Rechten Gottes sitzt?

Weil Christus darum gen Himmel gefahren ist, damit er sich selbst als das Haupt seiner christlichen Kirche erweist (Eph 1,20-23; Kol 1,18), durch das der Vater alles regiert (Mt 28,18; Joh 5,22).

Q. Why is it added, And sits at the right hand of God?

A. Christ ascended into heaven to manifest Himself there as Head of His Church,1 through whom the Father governs all things.2

1 Eph. 1:20-23; Col. 1:18. 2 Matt. 28:18; John 5:22, 23.

Waarom wordt eraan toegevoegd: en zit aan de rechterhand van God?

Antwoord: Christus is opgevaren naar de hemel om Zich daar te bewijzen als het Hoofd van zijn christelijke kerk1, door wie de Vader alle dingen regeert2.

1 Ef. 1:20-23; Kol. 1:18. 2 Matt. 28:18; Joh. 5:22.

Waarom wordt daarbij gezet: Zittende ter rechterhand Gods?

Antw. Dewijl Christus daarom ten hemel gevaren is, opdat Hij Zichzelven daar bewijze als het Hoofd Zijner Christelijk Kerk a, door Wien de Vader alle ding regeert b.

a Eph 1:20-23 Col 1:18 b Mt 28:18 Joh 5:22

51.

Frage 51 :

51.

Vraag 51:

Vr.51.

Quid nobis prodest gloria nostri capitis Christi?

Primum, quod per Spiritum Sanctum in nos, sua membra, coelestia dona effundit. Deinde, quod nos sua potentia contra omnes hostes protegit ac defendit.

Was nützt uns diese Herrlichkeit unseres Haupts Christi?

Erstens, daß er durch seinen Heiligen Geist in uns, seine Glieder, die himmlischen Gaben ausgießt (Eph 4,10). Danach, daß er uns mit seiner Gewalt gegen alle Feinde schützt und erhält (Ps 2,9; Joh 10,28; Eph 4,8).

Q. How does the glory of Christ, our Head, benefit us?

A. First, by His Holy Spirit He pours out heavenly gifts upon us, His members.1 Second, by His power He defends and preserves us against all enemies.2

1 Acts 2:33; Eph. 4:7-12. 2 Ps. 2:9; 110:1, 2; John 10:27-30; Rev. 19:11-16.

Wat is voor ons de waarde van deze heerlijkheid van ons Hoofd Christus?

Antwoord: Ten eerste giet Hij door zijn Heilige Geest in ons, zijn leden, de hemelse gaven uit1. Ten tweede beschermt en bewaart Hij ons met zijn macht tegen alle vijanden2.

1 Hand. 2:33; Ef. 4:8, 10-12. 2 Ps. 2:9; Ps. 110:1, 2; Joh. 10:28; Ef. 4: 8; Openb. 12: 5.

Wat nuttigheid brengt ons deze heerlijkheid van ons Hoofd Christus?

Antw. Eerstelijk dat Hij door Zijn Heilige Geest in ons, Zijn lidmaten, de hemelse gaven uitgiet a. Daarna dat Hij ons met Zijn macht tegen alle vijanden beschut en bewaart b.

a Han 2:33 Eph 4:8 b Ps 2:9 Ps 110:1,2 Joh 10:28 Eph 4:8

52.

Frage 52 :

52.

Vraag 52:

Vr.52.

Quid te consolatur reditus Christi ad iudicandum vivos et mortuos?

Quod in omnibus miseriis et persecutionibus, erecto capite, eundem illum, qui se prius pro me iudicio Dei statuit et maledictionem omnem a me abstulit, iudicem e coelo exspecto, qui omnes suos et meos hostes in aeternas poenas abiiciat; me vero cum omnibus electis ad se in coelestia gaudia et sempiternam gloriam traducat.

Was tröstet dich die Wiederkunft Christi, zu richten die Lebendigen und die Toten?

Daß ich in aller Trübsal und Verfolgung mit aufgerichtetem Haupt eben den Richter, der sich zuvor dem Gericht Gottes für mich hingegeben und alle Verdammung von mir weggenommen hat, aus dem Himmel erwarte (Lk 21,28; Röm 8,23 .33; Phil 3,20; Tit 2,13), der alle seine und meine Feinde in die ewige Verdammnis werfen (2.Thess 1,6-10; 1.Thess 4,16; Mt 25,41-43), mich aber samt allen Auserwählten zu ihm in die himmlische Freude und Herrlichkeit nehmen wird (Mt 25,34).

Q. What comfort is it to you that Christ will come to judge the living and the dead?

A. In all my sorrow and persecution I lift up my head and eagerly await as judge from heaven the very same person who before has submitted Himself to the judgment of God for my sake, and has removed all the curse from me.1 He will cast all His and my enemies into everlasting condemnation, but He will take me and all His chosen ones to Himself into heavenly joy and glory.2

1 Luke 21:28; Rom. 8:22-25; Phil. 3:20,21; Tit. 2:13, 14. 2 Matt. 25:31-46; I Thess. 4:16, 17; II Thess. 1:6-10.

Welke troost schenkt u de wederkomst van Christus om te oordelen de levenden en de doden?

Antwoord: Dat ik in alle droefheid en vervolging met opgeheven hoofd juist Hem als Rechter uit de hemel verwacht, die Zich eerst om mij voor Gods rechterstoel gesteld en heel de vloek van mij weggenomen heeft1. Hij zal dan al zijn en mijn vijanden aan de eeuwige ondergang overgeven2, maar mij met alle uitverkorenen tot Zich nemen in de hemelse blijdschap en heerlijkheid3.

1 Luc. 21:28; Rom. 8:23, 24; Filip. 3:20; 1 Tess. 4: 16; Tit. 2:13. 2 Matt. 25:41-43; 2 Tess. 1: 6, 8, 9. 3 Matt. 25: 34-36; 2 Tess. 1: 7, 10.

Wat troost u de wederkomst van Christus om te oordelen de levenden en de doden?

Antw. Dat ik in alle droefenis en vervolging met opgerichten hoofde even Denzelfde, Die Zich tevoren om mijnentwil voor Gods gericht gesteld en al den vloek van mij weggenomen heeft, tot een Rechter uit den hemel verwacht a, Die al Zijn en mijn vijanden in de eeuwige verdoemenis werpen b, maar mij met alle uitverkorenen tot Zich in de hemelse blijdschap en heerlijkheid nemen zal c.

a Php 3:20 Lu 21:28 Ro 8:23 Tit 2:13 1Th 4:16 b Mt 25:41 2Th 1:6 c Mt 25:34 2Th 1:7

 

OF GOD THE HOLY GHOST

 

 

Von Gott dem Heiligen Geist

 

 

OF GOD THE HOLY GHOST

 

 

GOD DE HEILIGE GEEST EN ONZE HEILIGING

 

 

VAN GOD DEN HEILIGEN GEEST EN ONZE HEILIGMAKING

 

   

Lord's Day 20

Zondag 20

ZONDAG 20

53.

Frage 53 :

53.

Vraag 53:

Vr.53.

Quid credis de Spiritu Sancto?

Primum, quod sit verus et coaeternus Deus cum aeterno Patre et Filio. Deinde, quod mihi quoque datus sit, ut me per veram fidem Christi et omnium eius beneficiorum participem faciat, me consoletur et mecum in aeternum maneat.

Was glaubst du vom Heiligen Geist?

Erstens, daß er gleich ewiger Gott mit dem Vater und dem Sohn ist (1.Mose 1,2; Jes 48,16; 1.Kor 3,16; 6,19; Apg 5,3.4). Zweitens, daß er auch mir gegeben ist (Mt 28,19; 2.Kor 1,21.22), mir durch einen wahren Glauben Anteil an Christus und allen seinen Wohltaten gibt (Gal 3,14; 1. Petr 1,2; 1.Kor 6,17), mich tröstet (Apg 9,31) und bei mir bleiben wird bis in Ewigkeit (Joh 14,16; 1. Petr 4,14).

Q. What do you believe concerning the Holy Spirit?

A. First, He is, together with the Father and the Son, true and eternal God.1 Second, He is also given to me,2 to make me by true faith share in Christ and all His benefits,3 to comfort me,4 and to remain with me forever.5

1 Gen. 1:1, 2; Matt. 28:19; Acts 5:3, 4; I Cor. 3:16. 2 I Cor. 6:19; II Cor. 1:21, 22; Gal. 4:6; Eph. 1:13. 3 Gal. 3:14; I Pet. 1:2. 4 John 15:26; Acts 9:31. 5 John 14:16, 17; I Pet. 4:14.

Wat gelooft u van de Heilige Geest?

Antwoord: Ten eerste dat Hij samen met de Vader en de Zoon echt en eeuwig God is1. Ten tweede dat Hij ook mij gegeven is2, om mij door waar geloof aan Christus en al zijn weldaden deel te geven3, mij te troosten4 en eeuwig bij mij te blijven5.

1 Gen. 1: 2; Hand. 5: 3, 4; 1 Kor. 2: 10; 1 Kor. 3:16; 1 Kor. 6: 19. 2 Matt. 28: 19; 2 Kor. 1; 21, 22; Gal. 3: 14; Gal. 4: 6; Ef. 1: 13. 3 Joh. 16: 14; 1 Kor. 2: 12; 1 Petr. 1:2. 4 Joh. 15:26; Hand. 9:31. 5 Joh. 14:16, 17; 1 Petr. 4:14.

Wat gelooft gij van den Heiligen Geest?

Antw. Eerstelijk dat Hij te zamen met den Vader en den Zoon waarachtig en eeuwig God is a. Ten andere dat Hij ook mij gegeven is b, opdat Hij mij door een waar geloof Christus en al Zijn weldaden deelachtig make c, mij trooste d en bij mij eeuwiglijk blijve e.

a 1Jo 5:7 Ge 1:2 Jes 48:16 1Co 3:16 1Co 6:19 Han 5:3,4 b Ga 4:6 Mt 28:19,20 2Co 1:22 Eph 1:13 c Ga 3:14 1Pe 1:2 1Co 6:17 d Joh 15:26 Han 9:31 e Joh 14:16 1Pe 4:14

   

Lord's Day 21

Zondag 21

ZONDAG 21

54.

Frage 54 :

54.

Vraag 54:

Vr.54.

Quid credis de sancta et catholica Christi ecclesia?

Credo filium Dei ab initio mundi ad finem usque, sibi ex universo genere humano, coetum ad vitam aeternam electum, per Spiritum suum et Verbum, in vera fide consentientem, colligere, tueri ac servare; meque vivum eius coetus membrum esse et perpetuo mansurum.

Was glaubst du von der heiligen allgemeinen christlichen Kirche?

Daß der Sohn Gottes (Joh 10,11) aus dem ganzen Menschengeschlecht (1.Mose 26,4) sich eine auserwählte Gemeinde zum ewigen Leben (Röm 8,29.30; Eph 1,10-13) durch seinen Geist und Wort (Jes 59,21; Röm 1,16; 10,14-17; Eph 5,26) in Einigkeit des wahren Glaubens (Apg 2,46; Eph 4,3-6) von Anbeginn der Welt bis ans Ende (Ps 71,18; 1.Kor 11,26) versammelt, schützt und erhält (Mt 16,18; Joh 10,28-30; 1.Kor 1,8 .9) und daß ich ein lebendiges Glied dieser Gemeinde bin (1.Joh 3,1) und ewig bleiben werde (1.Joh 2,27).

Q. What do you believe concerning the holy catholic Christian church?

A. I believe that the Son of God,1 out of the whole human race,2 from the beginning of the world to its end,3 gathers, defends, and preserves for Himself, 4 by His Spirit and Word,5 in the unity of the true faith,6 a church chosen to everlasting life.7 And I believe that I am8 and forever shall remain a living member of it.9

1 John 10:11; Acts 20:28; Eph. 4:11-13; Col. 1:18. 2 Gen. 26:4; Rev. 5:9. 3 Is. 59:21; I Cor. 11:26. 4 Ps. 129:1-5; Matt. 16:18; John 10:28-30. 5 Rom. 1:16; 10:14-17; Eph. 5:26. 6 Acts 2:42-47; Eph. 4:1-6. 7 Rom. 8:29; Eph. 1:3-14. 8 I John 3:14, 19-21. 9 Ps. 23:6; John 10:27, 28; I Cor. 1:4-9; I Pet. 1:3-5.

Wat gelooft u van de heilige, algemene, christelijke kerk?

Antwoord: Dat de Zoon van God1 uit het hele menselijke geslacht2 Zich een gemeente3, die tot het eeuwige leven uitverkoren is4, van het begin van de wereld tot aan het einde5 vergadert, beschermt en onderhoudt6. Hij doet dit door zijn Geest en Woord7 in eenheid van het ware geloof8. En ik geloof dat ik van deze gemeente een levend lid ben9 en eeuwig zal blijven10.

1 Joh. 10:11; Ef. 4: 11-13; Ef. 5: 25, 26. 2 Gen. 26:4; Jes. 49: 6; Rom. 10: 12, 13; Openb. 5:9. 3 Ps. 111: 1; Hand. 20: 28; Hebr. 12: 22, 23. 4 Rom. 8: 29, 30; Ef. 1: 10-14; 1 Petr. 2:9. 5 Ps. 71: 17, 18; Jes. 59: 21; 1 Kor. 11: 26. 6 Ps. 129: 4, 5; Matt. 16: 18; Joh. 10: 16, 28. 7 Jes. 59: 21; Rom. 1: 16; Rom. 10: 14-17; Ef. 5: 26. 8 Joh. 17: 21; Hand. 2: 42; Ef. 4: 3-6; 1 Tim. 3: 15. 9 Rom. 8: 10; 1 Joh. 3: 14, 19-21. 10 Ps. 23: 6; Joh. 10: 28; Rom. 8: 35-39; 1 Kor. 1: 8,9; 1 Petr. 1: 5; 1 Joh. 2: 19.

Wat gelooft gij van de heilige algemene Christelijk Kerk?

Antw. Dat de Zone Gods a uit het ganse menselijk geslacht b Zich een gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren c, door Zijn Geest en Woord d, in enigheid des waren geloofs e, van den beginne der wereld tot aan het einde f vergadert, beschermt en onderhoudt g; en dat ik daarvan een levend lidmaat ben h en eeuwig zal blijven i.

a Eph 4:11-13 Eph 5:26 Joh 10:11 Han 20:28 b Ge 26:4 Opb 5:9 c Ro 8:29 Eph 1:10-13 d Jes 59:21 Ro 1:16 Ro 10:14-17 Eph 5:26 e Han 2:42 Eph 4:3-5 f Ps 71:17,18 Jes 59:21 1Co 11:26 g Mt 16:18 Joh 10:28-30 Ps 129:1-5 h 1Jo 3:14 1Jo 3:19-21 Ro 8:10 2Co 13:5 i Ps 23:6 1Co 1:8,9 Joh 10:28 1Jo 2:19 1Pe 1:5

55.

Frage 55 :

55.

Vraag 55:

Vr.55.

Quid sibi vult communio sanctorum?

Primum, quod universi et singuli credentes, Christi et omnium eius bonorum, tamquam ipsius membra communionem habeant. Deinde, quod singuli, quae acceperunt dona, in commune commodum et universorum salutem, prompte et alacriter conferre debeant.

Was verstehst du unter der Gemeinschaft der Heiligen?

Erstens, daß alle und jede Gläubigen als Glieder an dem Herrn Christus und allen seinen Schätzen und Gaben Gemeinschaft haben (1.Joh 1,3; 1.Kor 1,9; Röm 8,32). Zweitens, daß ein jeder sich schuldig wissen soll, seine Gaben zum Nutzen und Heil der anderen Glieder willig und mit Freude zu gebrauchen (1.Kor 12,12.13 .21; 13,5; Phil 2,4-6).

Q. What do you understand by the communion of saints?

A. First, that believers, all and everyone, as members of Christ have communion with Him and share in all His treasures and gifts.1 Second, that everyone is duty-bound to use his gifts readily and cheerfully for the benefit and well-being of the other members.2

1 Rom. 8:32; I Cor. 6:17; 12:4-7, 12, 13; I John 1:3. 2 Rom. 12:4-8; I Cor. 12:20-27; 13:1-7; Phil. 2:4-8.

Wat verstaat u onder de gemeenschap der heiligen?

Antwoord: Ten eerste dat de gelovigen allen samen en ieder persoonlijk als leden gemeenschap hebben met de Here Christus en deel hebben aan al zijn schatten en gaven 1. Ten tweede dat ieder verplicht is zijn gaven tot nut en heil van de andere leden gewillig en met vreugde te gebruiken2.

1 Rom. 8:32; 1 Kor. 6:17; 1 Kor. 12: 12, 13; 1 Joh. 1:3. 2 1 Kor. 12:21; 1 Kor. 13:1-7; Filip. 2:2-5.

Wat verstaat gij door de gemeenschap der heiligen?

Antw. Eerstelijk dat de gelovigen, allen en een iegelijk, als lidmaten aan den Heere Christus en al Zijn schatten en gaven gemeenschap hebben a.Ten andere dat elk zich moet schuldig weten zijn gaven ten nutte en ter zaligheid der andere lidmaten gewilliglijk en met vreugde aan te wenden b.

a 1Jo 1:3 Ro 8:32 1Co 12:12,13 1Co 6:17 b 1Co 12:21 1Co 13:1,5 Php 2:4-8

56.

Frage 56 :

56.

Vraag 56:

Vr.56.

Quid credis de remissione peccatorum?

Deum propter satisfactionem Christi meorum peccatorum atque illius etiam pravitatis, cum qua mihi per omnem vitam pugnandum est, memoriam omnem deposuisse et me iustitia Christi gratis donare, ne unquam in iudicium veniam.

Was glaubst du von der Vergebung der Sünden?

Daß Gott um der Genugtuung Christi willen (1.Joh 2,2; 2.Kor 5,19 .21) aller meiner Sünden, auch des sündigen Wesens, mit dem ich mein Leben lang zu kämpfen habe (Jer 31,34; Ps 103,3.4 .10 .12; Röm 7,24.25; 8,1-4), nie mehr gedenken will, sondern mir die Gerechtigkeit Christi aus Gnade schenkt, damit ich niemals ins Gericht kommen soll (Joh 3,18).

Q. What do you believe concerning the forgiveness of sins?

A. I believe that God, because of Christ's satisfaction, will no more remember my sins,1 nor my sinful nature, against which I have to struggle all my life,2 but He will graciously grant me the righteousness of Christ, that I may never come into condemnation.3

1 Ps. 103:3, 4, 10, 12; Mic. 7:18, 19; II Cor. 5:18-21; I John 1:7; 2:2. 2 Rom. 7:21-25. 3 John 3:17, 18; 5:24; Rom. 8:1, 2.

Wat belijdt u met de woorden: vergeving van de zonden?

Antwoord: Omdat Christus voldaan heeft, wil God nooit meer denken aan al mijn zonden1, ook niet aan mijn zondige aard2, waartegen ik mijn leven lang moet strijden. Maar God schenkt mij uit genade de gerechtigheid van Christus3, zodat ik nooit meer door Hem veroordeeld word4.

1 Ps. 103:3, 10, 12; Jer. 31: 34; Micha 7: 19; 2 Kor. 5:19. 2 Rom. 7:23-25. 3 2 Kor. 5: 21; 1 Joh. 1: 7; 1 Joh. 2: 1, 2. 4 Joh. 3: 18; Joh. 5: 24.

Wat gelooft gij van de vergeving der zonden?

Antw. Dat God om des genoegdoens van Christus wil al mijn zonden, ook mijn zondigen aard, waarmede ik al mijn leven lang te strijden heb a, nimmermeer wil gedenken, maar mij uit genade de gerechtigheid van Christus schenken b, opdat ik nimmermeer in het gericht Gods kome c.

a 1Jo 2:2 1Jo 1:7 2Co 5:19 b Ro 7:23-25 Jer 31:34 Mic 7:19 Ps 103:3,10,12 c Joh 3:18 Joh 5:24

   

Lord's Day 22

Zondag 22

ZONDAG 22

57.

Frage 57 :

57.

Vraag 57:

Vr.57.

Quid te consolatur resurrectio carnis?

Quod non tantum anima mea, postquam e corpore excesserit, e vestigio ad Christum suum caput assumetur, verum quod haec quoque caro mea potentia Christi excitata, rursus animae meae unietur et glorioso corpori Christi conformabitur.

Was tröstet dich die Auferstehung des Fleisches?

Daß nicht nur meine Seele gleich nach diesem Leben zu Christus, ihrem Haupt, genommen wird (Lk 23,43; Phil 1,23), sondern auch, daß dies mein Fleisch durch die Kraft Christi auferweckt, wieder mit meiner Seele vereinigt und dem herrlichen Leib Christi gleichförmig werden soll (1.Kor 15,53.54; Hiob 19,25.26; 1.Joh 3,2; Phil 3,21).

Q. What comfort does the resurrection of the body offer you?

A. Not only shall my soul after this life immediately be taken up to Christ, my Head,1 but also this my flesh, raised by the power of Christ, shall be reunited with my soul and made like Christ's glorious body.2

1 Luke 16:22; 23:43; Phil. 1:21-23. 2 Job 19:25, 26; I Cor. 15:20, 42-46, 54; Phil. 3:21; I John 3:2.

Welke troost geeft u de opstanding van het vlees?

Antwoord: Dat niet alleen mijn ziel na dit leven terstond tot haar Hoofd Christus opgenomen zal worden1, maar dat ook dit mijn vlees, door de kracht van Christus opgewekt, weer met mijn ziel verenigd en aan het verheerlijkt lichaam van Christus gelijkvormig zal worden2.

1 Luc. 16:22; Luc. 20: 37, 38; Luc. 23: 43; Filip. 1: 21, 23; Openb. 14: 13. 2 Job 19:25-27; 1 Kor. 15:53, 54; Filip. 3:21; 1 Joh. 3:2.

Wat troost geeft u de opstanding des vleses?

Antw. Dat niet alleen mijn ziel na dit leven van stonden aan tot Christus, haar Hoofd, zal opgenomen worden a, maar dat ook dit mijn vlees, door de kracht van Christus opgewekt zijnde, wederom met mijn ziel verenigd en aan het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig zal worden b.

a Lu 16:22 Lu 23:43 Php 1:21,23 b Job 19:25,26 1Jo 3:2 Php 3:21

58.

Frage 58 :

58.

Vraag 58:

Vr.58.

Quam consolationem capis ex articulo de vita aeterna?

Quod, quoniam in praesentia vitae aeternae initia in meo corde persentisco, futurum sit ut post hanc vitam plena perfectaque beatitudine potiar, in qua Deum in aeternum celebrem; quam quidem beatitudinem nec oculus vidit, nec auris audivit, nec ullus homo cogitatione comprehendit.

Was tröstet dich der Artikel vom ewigen Leben?

Daß, nachdem ich jetzt schon den Anfang der ewigen Freude in meinem Herzen empfinde (2.Kor 5,2.3), ich nach diesem Leben vollkommene Seligkeit besitzen werde, die kein Auge gesehen, kein Ohr gehört und in keines Menschen Herz je gekommen ist (1.Kor 2,9), um Gott ewig darin zu preisen (Joh 17,3).

Q. What comfort do you receive from the article about the life everlasting?

A. Since I now already feel in my heart the beginning of eternal joy, 1 I shall after this life possess perfect blessedness, such as no eye has seen, nor ear heard, nor the heart of man conceived-- a blessedness in which to praise God forever.2

1 John 17:3; Rom. 14:17; II Cor. 5:2, 3. 2 John 17:24; I Cor. 2:9.

Welke troost put u uit het artikel over het eeuwige leven?

Antwoord: Evenals ik nu al het begin van de eeuwige vreugde in mijn hart voel1, zal ik ook na dit leven volkomen heerlijkheid bezitten, die geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en die in geen mensenhart is opgekomen, en wel om God daarin eeuwig te prijzen2.

1 Joh. 17:3; 2 Kor. 5:2, 3. 2 Joh. 17:24; 1 Kor. 2:9.

Wat troost schept gij uit het artikel van het eeuwige leven?

Antw. Dat, nademaal ik nu het beginsel der eeuwige vreugde in mijn hart gevoel a, ik na dit leven volkomen zaligheid bezitten zal, die geen oog gezien, geen oor gehoord heeft, en in geens mensen hart opgeklommen is, en dat, om God daarin eeuwiglijk te prijzen b.

a 2Co 5:2,3 b 1Co 2:9

 

 

 

 

 

 

 

DE RECHTVAARDIGING

 

 

VAN DE RECHTVAARDIGMAKING

 

   

Lord's Day 23

Zondag 23

ZONDAG 23

59.

Frage 59 :

59.

Vraag 59:

Vr.59.

At cum haec omnia credis, quid utilitatis inde ad te redit?

Quod in Christo iustus sum coram Deo et haeres vitae aeternae.

Was hilft es dir aber nun, wenn du dies alles glaubst?

Daß ich in Christus vor Gott gerecht und ein Erbe des ewigen Lebens bin (Hab 2,4; Röm 1,17; Joh 3,36).

Q. But what does it help you now that you believe all this?

A. In Christ I am righteous before God and heir to life everlasting.1

1 Hab. 2:4; John 3:36; Rom. 1:17; 5:1, 2.

Wat hebt u er nu aan, dat u dit alles gelooft?

Antwoord: Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben en een erfgenaam van het eeuwige leven1.

1 Hab. 2:4; Joh. 3:36; Rom. 1:17.

Maar wat baat het u nu dat gij dit alles gelooft?

Antw. Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben, en een erfgenaam des eeuwigen levens a.

a Hab 2:4 Ro 1:17 Joh 3:36

60.

Frage 60 :

60.

Vraag 60:

Vr.60.

Quomodo iustus es coram Deo?

Sola fide in Iesum Christum, adeo ut licet me mea conscientia accuset, quod adversus omnia mandata Dei graviter peccaverim, nec ullum eorum servaverim, ad haec etiamnum ad omne malum propensus sim; nihilominus tamen (modo haec beneficia vera animi fiducia amplectar) sine ullo meo merito, ex mera Dei misericordia, mihi perfecta satisfactio, iustitia et sanctitas Christi, imputetur ac donetur, perinde ac si nec ullum ipse peccatum admisissem, nec ulla mihi labes inhaereret: imo vero quasi eam obedientiam, quam pro me Christus praestitit, ipse perfecte praestitissem.

Wie bist du gerecht vor Gott?

Allein durch wahren Glauben an Jesus Christus (Röm 3,21-28; Gal 2,16; Eph 2,8 .9; Phil 3,9); so daß, selbst wenn mich mein Gewissen anklagt, daß ich gegen alle Gebote Gottes schwer gesündigt und keines dieser Gebote je gehalten habe (Röm 3,9) und noch immer zu allem Bösen geneigt bin (Röm 7,23), doch Gott ohne alle meine Verdienste (Tit 3,5), aus lauter Gnade (Röm 3,24; Eph 2,8), mir die vollkommene Genugtuung (1.Joh 2,2), Gerechtigkeit und Heiligkeit Christi schenkt (1.Joh 2,1) und anrechnet (Röm 4,4.5; 2.Kor 5,19), als hätte ich nie eine Sünde begangen noch gehabt und selbst all den Gehorsam vollbracht, den Christus für mich geleistet hat (2.Kor 5,21), wenn ich nur diese Wohltat mit gläubigem Herzen annehme (Röm 3,22; Joh 3,18).

Q. How are you righteous before God?

A. Only by true faith in Jesus Christ.1 Although my conscience accuses me that I have grievously sinned against all God's commandments, have never kept any of them,2 and am still inclined to all evil,3 yet God, without any merit of my own,4 out of mere grace,5 imputes to me the perfect satisfaction, righteousness, and holiness of Christ.6 He grants these to me as if I had never had nor committed any sin, and as if I myself had accomplished all the obedience which Christ has rendered for me,7 if only I accept this gift with a believing heart.8

1 Rom. 3:21-28; Gal. 2:16; Eph. 2:8, 9; Phil. 3:8-11. 2 Rom. 3:9, 10. 3 Rom. 7:23. 4 Deut. 9:6; Ezek. 36:22; Tit. 3:4, 5. 5 Rom. 3:24; Eph. 2:8. 6 Rom. 4:3-5; II Cor. 5:17-19; I John 2:1, 2. 7 Rom. 4:24, 25; II Cor. 5:21. 8 John 3:18; Acts 16:30, 31; Rom. 3:22.

Hoe bent u rechtvaardig voor God?

Antwoord: Alleen door waar geloof in Jezus Christus1. Al klaagt mijn geweten mij aan, dat ik tegen alle geboden van God zwaar gezondigd en geen daarvan gehouden heb en dat ik nog altijd uit ben op elk kwaad2, toch schenkt God mij, zonder enige verdienste van mijn kant, alleen uit genade3, de volkomen voldoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus 4. Hij rekent mij die toe5, alsof ik nooit zonde had gehad of gedaan, ja, alsof ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht had die Christus voor mij volbracht heeft6. Aan deze weldaad heb ik alleen deel, als ik die met een gelovig hart aanneem7.

1 Rom. 3:21-26; Rom. 5: 1, 2; Gal. 2: 16; Ef. 2: 8,9; Filip. 3: 9. 2 Rom. 3: 9; Rom. 7: 23. 3 Deut. 9: 6; Ezech. 36: 22; Rom. 3: 24; Rom. 7: 23-25; Ef. 2: 8; Tit. 3: 5. 4 1 Joh. 2: 1, 2. 5 Rom. 4:4-8; 2 Kor. 5:19. 6 2 Kor. 5:21. 7 Joh. 3:18; Rom 3:22.

Hoe zijt gij rechtvaardig voor God?

Antw. Alleen door een waar geloof in Jezus Christus a; alzo dat, al is het dat mij mijn consciëntie aanklaagt dat ik tegen al de geboden Gods zwaarlijk gezondigd en geen daarvan gehouden heb b, en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben c, nochtans God, zonder enige verdienste mijnerzijds d, uit louter genade e mij de volkomen genoegdoening f, gerechtigheid en heiligheid van Christus g schenkt en toerekent h, evenals had ik nooit zonde gehad noch gedaan, ja, als had ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft i, in zoverre ik zulke weldaad met een gelovig hart aanneem j.

a Ro 3:21,22,24 Ro 5:1,2 Gal 2:16 Eph 2:8,9 Php 3:9 b Ro 3:9 c Ro 7:23 d Tit 3:5 De 9:6 Eze 36:22 e Ro 3:24 Eph 2:8 f 1Jo 2:2 g 1Jo 2:1 h Ro 4:4 2Co 5:19 i 2Co 5:21 j Ro 3:22 Joh 3:18

61.

Frage 61 :

61.

Vraag 61:

Vr.61.

Cur sola fide te iustum esse affirmas?

Non quod dignitate meae fidei Deo placeam, sed quod sola satisfactio, iustitia et sanctitas Christi mea iustitia sit coram Deo: ego vero eam non alia ratione, quam fide amplecti et mihi applicare queam.

Warum sagst du, daß du allein durch den Glauben gerecht seist?

Nicht deswegen, weil ich wegen der Würdigkeit meines Glaubens Gott gefalle, sondern weil allein die Genugtuung, Gerechtigkeit und Heiligkeit Christi meine Gerechtigkeit vor Gott ist (1.Kor 1,30; 2,2) und ich diese Gerechtigkeit nicht anders als durch den Glauben annehmen und mir zueignen kann (1.Joh 5,10).

Q. Why do you say that you are righteous only by faith?

A. Not that I am acceptable to God on account of the worthiness of my faith, for only the satisfaction, righteousness, and holiness of Christ is my righteousness before God.1 I can receive this righteousness and make it mine my own by faith only.2

1 I Cor. 1:30, 31; 2:2. 2 Rom. 10:10; I John 5:10-12.

Waarom zegt u dat u alleen door het geloof rechtvaardig bent?

Antwoord: Niet omdat ik door de waarde van mijn geloof voor God aangenaam ben. Maar alleen de voldoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus is mijn gerechtigheid voor God1. En alleen door het geloof kan ik die aannemen en tot mijn eigendom maken2.

1 1 Kor. 1:30; 1 Kor. 2:2. 2 1 Joh. 5:10.

Waarom zegt gij dat gij alleen door het geloof rechtvaardig zijt?

Antw. Niet dat ik vanwege de waardigheid mijns geloofs Gode aangenaam ben; maar daarom, dat alleen de genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus mijn gerechtigheid voor God is a, en dat ik die niet anders dan alleen door het geloof aannemen en mij toeëigenen kan b.

a 1Co 1:30 1Co 2:2 b 1Jo 5:10

   

Lord's Day 24

Zondag 24

ZONDAG 24

62.

Frage 62 :

62.

Vraag 62:

Vr.62.

Cur nostra bona opera non possunt esse iustitia, vel pars aliqua iustitiae coram Deo?

Propterea, quod oporteat eam iustitiam, quae in iudicio Dei consistat, perfecte absolutam esse et omni ex parte divinae legi congruentem; nostra vero etiam praestantissima quaeque opera in hac vita sint imperfecta atque adeo peccatis inquinata.

Warum können aber unsere guten Werke nicht die Gerechtigkeit vor Gott oder ein Stück davon sein?

Weil die Gerechtigkeit, wenn sie vor Gottes Gericht bestehen soll, absolut vollkommen sein und mit dem göttlichen Gesetz ganz übereinstimmen muß (Gal 3,10; 5.Mose 27,26), wohingegen auch unsere besten Werke in diesem Leben alle unvollkommen und mit Sünde befleckt sind (Jes 64,6).

Q. But why can our good works not be our righteousness before God, or at least a part of it?

A. Because the righteousness which can stand before God's judgment must be absolutely perfect and in complete agreement with the law of God,1 whereas even our best works in this life are all imperfect and defiled with sin.2

1 Deut. 27:26; Gal. 3:10. 2 Is. 64:6.

Maar waarom kunnen onze goede werken niet de gerechtigheid voor God of een deel daarvan zijn?

Antwoord: Omdat de gerechtigheid die voor Gods gericht bestaan kan, geheel volmaakt en in alle opzichten met Gods wet in overeenstemming moet zijn1, terwijl zelfs onze beste werken in dit leven allemaal onvolmaakt en met zonden bevlekt zijn2.

1 Deut. 27:26; Gal. 3:10. 2 Jes. 64:6.

Maar waarom kunnen onze goede werken niet de gerechtigheid voor God of een stuk daarvan zijn?

Antw. Daarom, dat de gerechtigheid die voor Gods gericht bestaan kan, gans volkomen en der wet Gods in alle stukken gelijkvormig zijn moet a, en dat ook onze beste werken in dit leven alle onvolkomen en met zonden bevlekt zijn b.

a Gal 3:10 De 27:26 b Jes 64:6

63.

Frage 63 :

63.

Vraag 63:

Vr.63.

Quomodo bona opera nostra nihil promereantur, cum Deus et in praesenti et in futura vita mercedem pro his se daturum promittat?

Merces ea non datur ex merito sed ex gratia.

Verdienen aber unsere guten Werke nichts, wenn sie doch Gott in diesem und im zukünftigen Leben belohnen will?

Diese Belohnung geschieht nicht aus Verdienst, sondern aus Gnade (Lk 17,10).

Q. But do our good works earn nothing, even though God promises to reward them in this life and the next?

A. This reward is not earned1; it is a gift of grace.2

1 Matt. 5:12; Heb. 11:6. 2 Luke 17:10; II Tim. 4:7, 8.

Maar hebben onze goede werken dan geen verdienste? God wil ze toch in dit en in het toekomstige leven belonen?

Antwoord: Deze beloning wordt niet uit verdienste, maar uit genade gegeven1.

1 Luc. 17: 10.

Hoe? Verdienen onze goede werken niet, die God nochtans in dit en in het toekomende leven wil belonen?

Antw. Deze beloning geschiedt niet uit verdienste, maar uit genade a.

a Lu 17:10

64.

Frage 64 :

64.

Vraag 64:

Vr.64.

An autem haec doctrina non reddit homines securos et profanos?

Non; neque enim fieri potest, quin ii, qui Christo per fidem insiti sunt, fructus proferant gratitudinis.

Macht aber diese Lehre nicht sorglose und verruchte Leute?

Nein; denn es ist unmöglich, daß diejenigen, die Christus durch wahren Glauben eingepflanzt sind, nicht Frucht der Dankbarkeit bringen sollten (Mt 7,18).

Q. Does this teaching not make people careless and wicked?

A. No. It is impossible that those grafted into Christ by true faith should not bring forth fruits of thankfulness.1

1 Matt. 7:18; Luke 6:43-45; John 15:5.

Maar maakt deze leer de mensen niet zorgeloos en goddeloos?

Antwoord: Nee, want het kan niet anders, of ieder die door waar geloof in Christus ingeplant is, brengt vruchten van dankbaarheid voort1.

1 Matt. 7:18; Joh. 15:5.

Maar maakt deze leer niet zorgeloze en goddeloze mensen?

Antw. Neen zij; want het is onmogelijk, dat, zo wie Christus door een waarachtig geloof ingeplant is, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid a.

a Mt 7:18 Joh 15:5

 

OF THE SACRAMENTS

 

 

Von den heiligen Sakramenten

 

 

OF THE SACRAMENTS

 

 

WOORD EN SACRAMENTEN

 

 

VAN DE SACRAMENTEN

 

   

Lord's Day 25

Zondag 25

ZONDAG 25

65.

Frage 65 :

65.

Vraag 65:

Vr.65.

Quoniam igitur sola fides nos Christi atque omnium eius beneficiorum participes facit, unde proficiscitur haec fides?

A Spiritu Sancto, qui eam per praedicationem Evangelii in nostris cordibus accendit et per usum Sacramentorum confirmat.

Wenn nun allein der Glaube uns Anteil an Christus und allen seinen Wohltaten gibt, woher kommt dieser Glaube?

Der Heilige Geist wirkt diesen Glauben in unseren Herzen (Eph 2,8.9; Joh 3,5) durch die Predigt des heiligen Evangeliums und bestätigt ihn durch den Gebrauch der heiligen Sakramente (Mt 28,19.20; 1. Petr 1,22-25).

Q. Since then faith alone makes us share in Christ and all His benefits, where does this faith come from?

A. From the Holy Spirit,1 who works it in our hearts by the preaching of the gospel,2 and strengthens it by the use of the sacraments.3

1 John 3:5; I Cor. 2:10-14; Eph. 2:8; Phil. 1:29. 2 Rom. 10:17; I Pet. 1:23-25. 3 Matt. 28:19, 20; I Cor. 10:16.

Nu alleen het geloof ons aan Christus en aan al zijn weldaden deel geeft, waar komt dit geloof vandaan?

Antwoord: Van de Heilige Geest1, die het geloof in ons hart werkt door de verkondiging van het heilig evangelie2 en het versterkt door het gebruik van de sacramenten3.

1 Joh. 3: 5; 1 Kor. 2: 12; 1 Kor. 12: 3; Ef. 1: 17, 18; Ef. 2:8; Filip. 1:29. 2 Hand. 16: 14; Rom. 10: 17; 1 Petr. 1:23. 3 Matt. 28:19.

Aangezien dan alleen het geloof ons Christus en al Zijn weldaden deelachtig maakt, vanwaar komt zulk geloof?

Antw. Van den Heiligen Geest a, Die het geloof in onze harten werkt door de verkondiging des heiligen Evangelies, en het sterkt door het gebruik van de Sacramenten b.

a Eph 2:8 Eph 6:23 Joh 3:5 Php 1:29 b Mt 28:19 1Pe 1:22,23

66.

Frage 66 :

66.

Vraag 66:

Vr.66.

Quid sunt Sacramenta?

Sunt sacra et in oculos incurrentia signa ac sigilla ob eam causam a Deo instituta, ut per ea nobis promissionem Evangelii magis declaret et obsignet: quod scilicet non universis tantum, verum etiam singulis credentibus, propter unicum illud Christi sacrificium in cruce peractum, gratis donet remissionem peccatorum et vitam aeternam.

Was sind die Sakramente?

Es sind sichtbare heilige Wahrzeichen und Siegel, von Gott dazu eingesetzt, um uns durch ihren Gebrauch die Verheißung des Evangeliums noch besser verständlich zu machen und zu versiegeln; nämlich, daß er uns wegen des einmaligen Opfers Christi, am Kreuz vollbracht, Vergebung der Sünden und ewiges Leben aus Gnade schenkt (1.Mose 17,11; Röm 4,11; 5.Mose 30,6; 3.Mose 6,23; Hebr 9,8.9 .24; Hes 20,12).

Q. What are the sacraments?

A. The sacraments are holy, visible signs and seals. They were instituted by God so that by their use He might the more fully declare and seal to us the promise of the gospel.1 And this is the promise: that God graciously grants us forgiveness of sins and everlasting life because of the one sacrifice of Christ accomplished on the cross.2

1 Gen. 17:11; Deut. 30:6; Rom. 4:11 2 Matt. 26:27, 28; Acts 2:38; Heb. 10:10.

Wat zijn sacramenten?

Antwoord: Sacramenten zijn heilige zichtbare tekenen en zegels, die God ingesteld heeft om ons door het gebruik daarvan de belofte van het evangelie nog beter te doen verstaan en te verzegelen. Deze belofte houdt in dat Hij ons om het enige offer van Christus, aan het kruis volbracht, vergeving van zonden en eeuwig leven uit genade schenkt1.

1 Gen. 17:11; Lev. 6: 25; Deut. 30: 6; Jes. 6: 6, 7; Jes. 54: 9; Ezech. 20: 12; Rom. 4: 11; Hebr. 9: 7, 9; Hebr. 9: 24.

Wat zijn Sacramenten?

Antw. De Sacramenten zijn heilige zichtbare waartekenen en zegelen, van God ingezet, opdat Hij ons door het gebruik daarvan de belofte des Evangelies des te beter te verstaan geve en verzegele; namelijk, dat Hij ons vanwege het enige slachtoffer van Christus, aan het kruis volbracht, vergeving der zonden en het eeuwige leven uit genade schenkt a.

a Ge 17:11 Ro 4:11 De 30:6 Le 6:25 Heb 9:7-9,24 Ez 20:12 Jes 6:6,7 Jes 54:9

67.

Frage 67 :

67.

Vraag 67:

Vr.67.

Num utraque igitur et Verbum et Sacramenta eo spectant, ut fidem nostram ad sacrificium Christi in cruce peractum, tamquam ad unicum nostrae salutis fundamentum, deducant?

Ita est. Nam Spiritus Sanctus docet Evangelio et confirmat Sacramentis, omnem nostram salutem positam esse in unico sacrificio Christi pro nobis in cruce oblati.

Sind denn beide, das Wort und die Sakramente, dahin gerichtet, daß sie unseren Glauben auf das Opfer Jesu Christi am Kreuz als auf den einzigen Grund unserer Seligkeit weisen?

Ja freilich; denn der Heilige Geist lehrt im Evangelium und bestätigt durch die heiligen Sakramente, daß unsere ganze Seligkeit in dem einmaligen Opfer Christi stehe, für uns am Kreuz geschehen (Röm 6,3; Gal 3,27).

Q. Are both the Word and the sacraments then intended to focus our faith on the sacrifice of Jesus Christ on the cross as the only ground of our salvation?

A. Yes, indeed. The Holy Spirit teaches us in the gospel and assures us by the sacraments that our entire salvation rests on Christ's one sacrifice for us on the cross.1

1 Rom. 6:3; I Cor. 11:26; Gal. 3:27.

Hebben het woord en de sacramenten beide als doel ons geloof te wijzen op het offer van Jezus Christus aan het kruis, als de enige grond van ons heil1?

Antwoord: Ja, want de Heilige Geest leert ons in het evangelie en bevestigt ons door de sacramenten, dat ons volkomen heil rust in het enige offer van Christus, dat voor ons aan het kruis gebracht is.

1 Rom. 6:3; Gal. 3:27.

Zijn dan beide, het Woord en de Sacramenten, daarheen gericht of daartoe verordend, dat zij ons geloof op de offerande van Jezus Christus aan het kruis, als op den enigen grond onzer zaligheid wijzen a?

Antw. Ja zij toch; want de Heilige Geest leert ons in het Evangelie en verzekert ons door de Sacramenten, dat onze volkomen zaligheid in de enige offerande van Christus staat, die voor ons aan het kruis geschied is.

a Ro 6:3 Ga 3:27

68.

Frage 68 :

68.

Vraag 68:

Vr.68.

Quot Sacramenta instituit Christus in novo foedere?

Duo: baptismum et sacram coenam

Wieviel Sakramente hat Christus im Neuen Testament eingesetzt?

Zwei; die heilige Taufe und das heilige Abendmahl.

Q. How many sacraments has Christ instituted in the new covenant?

A. Two: holy baptism and the holy supper.1

1 Matt. 28:19, 20; I Cor. 11:23-26. Holy Baptism

Hoeveel sacramenten heeft Christus in het nieuwe verbond ingesteld?

Antwoord: Twee, namelijk de heilige doop en het heilig avondmaal.

Hoeveel Sacramenten heeft Christus in het Nieuwe Verbond of Testament ingezet?

Antw. Twee, namelijk den Heiligen Doop en het Heilig Avondmaal.

 

OF HOLY BAPTISM

 

 

Von der heiligen Taufe

 

 

OF HOLY BAPTISM

 

 

DE HEILIGE DOOP

 

 

VAN DEN HEILIGEN DOOP

 

   

Lord's Day 26

Zondag 26

ZONDAG 26

69.

Frage 69 :

69.

Vraag 69:

Vr.69.

Qua ratione in baptismo admoneris et confirmaris te unici illius sacrificii Christi participem esse?

Quod Christus externum aquae lavacrum mandavit, addita hac promissione, me non minus certo ipsius sanguine et Spiritu a sordibus animae, hoc est, ab omnibus meis peccatis lavari, quam aqua extrinsecus ablutus sum, qua sordes corporis expurgari solent.

Wie wirst du in der heiligen Taufe erinnert und versichert, daß das einmalige Opfer Christi am Kreuz dir zugute kommt?

So, daß Christus dieses äußerliche Wasserbad eingesetzt hat (Mt 28,19 .20; Apg 2,38) und dabei verheißen hat (Mt 3,11; Mk 16,16; Röm 6,3 .4), daß ich so gewiß mit seinem Blut und Geist von der Unreinigkeit meiner Seele, das heißt von allen meinen Sünden, reingewaschen bin, so gewiß ich äußerlich mit Wasser, das die Unsauberkeit des Leibes hinwegnimmt, gewaschen bin (Mk 1,4; Lk 3,3).

Q. How does holy baptism signify and seal to you that the one sacrifice of Christ on the cross benefits you?

A. In this way: Christ instituted this outward washing1 and with it gave the promise that, as surely as water washes away the dirt from the body, so certainly His blood and Spirit wash away the impurity of my soul, that is, all my sins.2

1 Matt. 28:19. 2 Matt. 3:11; Mark 16:16; John 1:33; Acts 2:38; Rom. 6:3, 4; I Pet. 3:21.

Hoe wordt u in de heilige doop onderwezen en ervan verzekerd, dat het enige offer van Christus aan het kruis u ten goede komt?

Antwoord: Christus heeft het waterbad van de doop ingesteld1 en daarbij beloofd, dat ik met zijn bloed en Geest van de onreinheid van mijn ziel, dat is van al mijn zonden, gewassen ben2. Dit is even zeker als ik gewassen ben met het water, dat de onreinheid van het lichaam wegneemt.

1 Matt. 28:19. 2 Matt. 3:11; Marc. 1: 4; Marc. 16: 16; Luc. 3: 3; Joh. 1:33; Hand. 2:38; Rom. 6:3, 4; 1 Petr. 3:21.

Hoe wordt gij in den Heiligen Doop vermaand en verzekerd dat de enige offerande van Christus, aan het kruis geschied, u ten goede komt?

Antw. Alzo, dat Christus dit uitwendig waterbad ingezet a en daarbij toegezegd heeft b, dat ik zo zekerlijk met Zijn bloed en Geest van de onreinheid mijner ziel, dat is van al mijn zonden, gewassen ben c, als ik uitwendig met het water, hetwelk de onzuiverheid des lichaams pleegt weg te nemen, gewassen ben.

a Mt 28:19 b Mt 28:19 Mr 16:16 Han 2:38 Joh 1:33 Mt 3:11 Ro 6:3,4 c 1Pe 3:21 Mr 1:4 Lu 3:3

70.

Frage 70 :

70.

Vraag 70:

Vr.70.

Quid est sanguine et Spiritu Christi ablui?

Est accipere a Deo remissionem peccatorum gratis, propter sanguinem Christi, quem is pro nobis in suo sacrificio in cruce profudit. Deinde etiam per Spiritum Sanctum renovari et ipso sanctificante membrum Christi fieri, quo magis ac magis peccatis moriamur et sancte inculpateque vivamus.

Was heißt, mit dem Blut und Geist Christi gewaschen sein?

Es heißt, Vergebung der Sünden von Gott aus Gnade haben um des Blutes Christi willen, das er in seinem Opfer am Kreuz für uns vergossen hat (Hebr 12,24; 1. Petr 1,2; Offb 1,5; Sach 13,1; Hes 36,25); danach auch durch den Heiligen Geist erneuert und zu einem Glied Christi geheiligt sein, daß wir je länger, je mehr der Sünde absterben und ein gottgefälliges, unsträfliches Leben führen (Joh 1,33; Joh 3,5; 1.Kor 6,11; 12,13; Röm 6,4; Kol 2,12).

Q. What does it mean to be washed with Christ's blood and Spirit?

A. To be washed with Christ's blood means to receive forgiveness of sins from God, through grace, because of Christ's blood, poured out for us in His sacrifice on the cross.1 To be washed with His Spirit means to be renewed by the Holy Spirit and sanctified to be members of Christ, so that more and more we become dead to sin and lead a holy and blameless life.2

1 Ez. 36:25; Zech. 13:1; Eph. 1:7; Heb. 12:24; I Pet. 1:2; Rev. 1:5; 7:14. 2 John 3:5-8; Rom. 6:4; I Cor. 6:11; Col. 2:11, 12.

Wat betekent dat: met het bloed en de Geest van Christus gewassen te zijn?

Antwoord: Dat wij van God vergeving van de zonden hebben uit genade, om het bloed van Christus, dat Hij in zijn offer aan het kruis voor ons vergoten heeft1. Verder ook, dat wij door de Heilige Geest vernieuwd en tot leden van Christus geheiligd zijn, zodat wij hoe langer hoe meer van de zonde afsterven en godvrezend en onberispelijk leven2.

1 Ezech. 36:25; Zach. 13:1; Hebr. 12: 24; 1 Petr. 1: 2; Openb. 1: 5; Openb. 7: 14. 2 Ezech. 36: 26, 27; Joh. 1: 33; Joh. 3: 5; Rom. 6: 4; 1 Kor. 6: 11; 1 Kor. 12: 13; Kol. 2:11, 12.

Wat is dat, met het bloed en den Geest van Christus gewassen te zijn?

Antw. Het is vergeving der zonden van God uit genade te hebben om des bloeds van Christus wil, hetwelk Hij in Zijn offerande aan het kruis voor ons uitgestort heeft a; daarna ook, door den Heiligen Geest vernieuwd en tot lidmaten van Christus geheiligd te zijn, opdat wij hoe langer hoe meer der zonden afsterven, en in een godzalig, onstraffelijk leven wandelen b.

a Heb 12:24 1Pe 1:2 Opb 1:5 Opb 7:14 Zac 13:1 Eze 36:25 b Joh 1:33 Joh 3:5 1Co 6:11 1Co 12:13 Ro 6:4 Col 2:12

71.

Frage 71 :

71.

Vraag 71:

Vr.71.

Ubi promisit Christus se nos tam certo sanguine et Spiritu suo abluturum, quam aqua baptismi abluti sumus?

In institutione baptismi, cuius haec sunt verba: Ite et docete omnes gentes, baptizantes eos, in nomine Patris et Filii et Spiritus Sancti. Qui crediderit et baptizatus fuerit, servabitur: qui non crediderit, condemnabitur. Haec promissio repetitur cum Scriptura baptismum nominat lavacrum regenerationis et ablutionem peccatorum.

Wo hat Christus verheißen, daß wir so gewiß mit seinem Blut und Geist wie mit dem Taufwasser gewaschen sind?

In der Einsetzung der Taufe, die so lautet: »Geht hin und lehrt alle Völker und tauft sie im Namen des Vaters und des Sohnes und des Heiligen Geistes« (Mt 28,19). »Wer da glaubt und getauft wird, der wird selig werden; wer aber nicht glaubt, der wird verdammt werden« (Mk 16,16). Diese Verheißung wird auch wiederholt, wo die Schrift die Taufe das Bad der Wiedergeburt (Tit 3,5) und das Abwaschen der Sünden nennt (Apg 22,16).

Q. Where has Christ promised that He will wash us with His blood and Spirit as surely as we are washed with the water of baptism?

A. In the institution of baptism, where He says: Go therefore and make disciples of all nations, baptizing them in the name of the Father and of the Son and of the Holy Spirit (Matthew 28:19). He who believes and is baptized will be saved, but he who does not believe will be condemned (Mark 16:16). This promise is repeated where Scripture calls baptism the washing of regeneration and the washing away of sins (Titus 3:5; Acts 22:16).

Waar heeft Christus ons beloofd dat Hij ons even zeker met zijn bloed en Geest wassen wil, als wij met het doopwater gewassen worden?

Antwoord: In de instelling van de doop, die zo luidt: Gaat dan heen, maakt alle volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, Matteus 28: 19. En:Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden, Marcus 16: 16. Deze belofte wordt herhaald waar de Schrift de doop het bad van de wedergeboorte en de afwassing van de zonden noemt, Titus 3: 5; Handelingen 22: 16.

Waar heeft ons Christus toegezegd dat Hij ons zo zekerlijk met Zijn bloed en Geest wassen wil, als wij met het doopwater gewassen worden?

Antw. In de inzetting des Doops, welke alzo luidt: Gaat dan henen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; Matth. 28:19. En: Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden; Mark. 16:16. Deze belofte wordt ook herhaald, waar de Schrift den Doop het bad der wedergeboorte en de afwassing der zonden noemt; Tit. 3:5, Hand. 22:16.

a Tit 3:5 Han 22:16

   

Lord's Day 27

Zondag 27

ZONDAG 27

72.

Frage 72 :

72.

Vraag 72:

Vr.72.

Estne ergo externus baptismus aquae ipsa peccatorum ablutio?

Non est, nam solus sanguis Iesu Christi purgat nos ab omni peccato.

Ist denn das äußerliche Wasserbad das Abwaschen der Sünden selbst?

Nein (Mt 3,11; 1. Petr 3,21; Eph 5,26.27); denn allein das Blut Jesu Christi und der Heilige Geist reinigen uns von allen Sünden (1.Joh 1,7; 1.Kor 6,11).

Q. Does this outward washing with water itself wash away sins?

A. No, only the blood of Jesus Christ and the Holy Spirit cleanse us from all sins.1

1 Matt. 3:11; I Pet. 3:21; I John 1:7.

Is dat waterbad dan de afwassing van de zonden zelf?

Antwoord: Nee1, want alleen het bloed van Jezus Christus en de Heilige Geest reinigen ons van alle zonden2.

1 Matt. 3:11; Ef. 5: 26; 1 Petr. 3:21. 2 1 Kor. 6: 11; 1 Joh. 1:7.

Is dan het uiterlijk waterbad de afwassing der zonden zelve?

Antw. Neen het a; want alleen het bloed van Jezus Christus en de Heilige Geest reinigt ons van alle zonden b.

a Mt 3:11 1Pe 3:21 Eph 5:26 b 1Jo 1:7 1Co 6:11

73.

Frage 73 :

73.

Vraag 73:

Vr.73.

Cur ergo Spiritus Sanctus baptismum appellat lavacrum regenerationis et ablutionem peccatorum?

Deus non sine gravi causa sic loquitur, videlicet non solum ut nos doceat, quem-admodum sordes corporis aqua purgantur, sic peccata nostra sanguine et Spiritu Christi expiari; verum multo magis, ut nobis hoc divino symbolo ac pignore certum faciat nos non minus vere a peccatis nostris interna lotione ablui, quam externa et visibili aqua abluti sumus.

Warum nennt denn der Heilige Geist die Taufe das Bad der Wiedergeburt und das Abwaschen der Sünden?

Gott redet so nicht ohne große Ursache: Nämlich, nicht nur, daß er uns damit lehren will, daß, gleich wie die Unsauberkeit des Leibes durch Wasser, so unsere Sünden durch Blut und Geist Christi hinweggenommen werden (Apg 1,5; 7,14; 1.Kor 6,11), sondern vielmehr, daß er uns durch dieses göttliche Pfand und Wahrzeichen versichern will, daß wir so wahrhaftig von unseren Sünden geistlich gewaschen sind, wie wir leiblich mit dem Wasser gewaschen werden (Mk 16,16; Gal 3,17).

Q. Why then does the Holy Spirit call baptism the washing of regeneration and the washing away of sins?

A. God speaks in this way for a good reason. He wants to teach us that the blood and Spirit of Christ remove our sins just as water takes away dirt from the body.1 But, even more important, He wants to assure us by this divine pledge and sign that we are as truly cleansed from our sins spiritually as we are bodily washed with water.2

1 I Cor. 6:11; Rev. 1:5; 7:14. 2 Mark 16:16; Acts 2:38; Rom. 6:3, 4; Gal. 3:27.

Waarom noemt de Heilige Geest de doop dan het bad van de wedergeboorte en de afwassing van de zonden?

Antwoord: God zegt dat niet zonder dringende reden. Want Hij wil ons daarmee leren, dat onze zonden door het bloed en de Geest van Jezus Christus weggenomen worden, evenals de onreinheid van het lichaam door het water1. Maar vooral wil Hij ons door dit goddelijk pand en teken ervan verzekeren, dat wij even werkelijk van onze zonden geestelijk gewassen zijn, als ons lichaam met het water gewassen wordt2.

1 1 Kor. 6:11; Openb. 1:5; Openb. 7:14. 2 Marc. 16:16; Gal. 3:27.

Waarom noemt dan de Heilige Geest den Doop het bad der wedergeboorte en de afwassing der zonden?

Antw. God spreekt alzo niet zonder grote oorzaak; namelijk niet alleen om ons daarmede te leren, dat, gelijk de onzuiverheid des lichaams door het water, alzo ook onze zonden door het bloed en den Geest van Jezus Christus weggenomen worden a, maar veelmeer, omdat Hij ons door dit Goddelijk pand en waarteken wil verzekeren dat wij zo waarachtiglijk van onze zonden geestelijk gewassen zijn, als wij uitwendig met het water gewassen worden b.

a Opb 1:5 Opb 7:14 1Co 6:11 b Mr 16:16 Ga 3:27

74.

Frage 74 :

74.

Vraag 74:

Vr.74.

Suntne etiam infantes baptizandi?

Omnino; nam cum aeque ac adulti ad foedus et ecclesiam Dei pertineant, cumque eis per sanguinem Christi, remissio peccatorum et Spiritus Sanctus, fidei effector, non minus quam adultis promittatur: per baptismumg ecclesiae Dei inserendi sunt et ab infidelium liberis discernendi, itidem ut in veteri foedere per circumcisionem fiebat, cui in novo foedere substitutus est baptismus.

Soll man auch die jungen Kinder taufen?

Ja; denn weil sie, ebenso wie die Alten, in den Bund Gottes und in seine Gemeinde gehören (1.Mose 17,7) und ihnen in dem Blut Christi die Erlösung von den Sünden (Mt 19,14) und der Heilige Geist, der den Glauben wirkt, nicht weniger als den Alten zugesagt wird (Lk 1,14.15; Ps 22,11; Jes 44,1-3; 46,3.4; Apg 2,39), so sollen sie auch durch die Taufe als das Bundeszeichen der christlichen Kirche eingeleibt und von den Kindern der Ungläubigen unterschieden werden (Apg 10,47), wie es im Alten Testament durch die Beschneidung geschehen ist (1.Mose 17,14), an deren Stelle im Neuen Testament die Taufe eingesetzt wurde (Kol 2,11-13).

Q. Should infants, too, be baptized?

A. Yes. Infants as well as adults belong to God's covenant and congregation.1 Through Christ's blood the redemption from sin and the Holy Spirit, who works faith, are promised to them no less than to adults.2 Therefore, by baptism, as sign of the covenant, they must be grafted into the Christian church and distinguished from the children of unbelievers.3 This was done in the old covenant by circumcision,4 in place of which baptism was instituted in the new covenant.5

1 Gen. 17:7; Matt. 19:14. 2 Ps. 22:11; Is. 44:1-3; Acts 2:38, 39; 16:31. 3 Acts 10:47; I Cor. 7:14. 4 Gen. 17:9-14. 5 Col. 2: 11-13.

Moeten ook de kleine kinderen gedoopt worden?

Antwoord: Ja, want de kinderen horen evengoed als de volwassenen bij Gods verbond en bij zijn gemeente1. Ook worden aan hen evenals aan de volwassenen, door het bloed van Christus, de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, die het geloof werkt, beloofd2. Daarom moeten zij door de doop, als teken van het verbond, bij de christelijke kerk ingelijfd en van de kinderen van de ongelovigen onderscheiden worden3. In het oude verbond gebeurde dat door de besnijdenis 4; in het nieuwe verbond is in plaats daarvan de doop ingesteld5.

1 Gen. 17:7. 2 Ps. 22:11; Jes. 44: 1-3; Jes. 44: 1-3; Matt. 19: 14; Hand. 2: 39. 3 Hand. 10:47. 4 Gen. 17:14. 5 Kol. 2: 11, 12.

Zal men ook de jonge kinderen dopen?

Antw. Ja het; want mitsdien zij alzowel als de volwassenen in het verbond Gods en in Zijn gemeente begrepen zijn a, en dat hun door Christus' bloed de verlossing van de zonden b en de Heilige Geest, Die het geloof werkt, niet minder dan den volwassenen toegezegd wordt c, zo moeten zij ook door den Doop, als door het teken des verbonds, der Christelijke Kerk ingelijfd en van de kinderen der ongelovigen onderscheiden worden d, gelijk in het Oude Verbond of Testament door de Besnijdenis geschied is e, voor dewelke in het Nieuwe Verbond de Doop ingezet is f.

a Ge 17:7 b Mt 19:14 c Lu 1:15 Ps 22:10 Jes 44:1-3 Han 2:39 (* Ps 22:10 AV = Ps 22:11 SV) d Han 10:47 e Ge 17:14 f Col 2:11-13

 

OF THE HOLY SUPPER OF OUR LORD JESUS CHRIST

 

 

Vom heiligen Abendmahl Jesu Christi

 

 

OF THE HOLY SUPPER OF OUR LORD JESUS CHRIST

 

 

HET HEILIG AVONDMAAL

 

 

VAN HET HEILIG AVONDMAAL ONZES HEEREN

 

   

Lord's Day 28

Zondag 28

ZONDAG 28

75.

Frage 75 :

75.

Vraag 75:

Vr.75.

Qua ratione in coena Domini admoneris et confirmaris te unici illius sacrificii Christi in cruce oblati atque omnium eius bonorum participem esse?

Quod Christus me atque omnes fideles de hoc fracto pane edere et de poculo distributo bibere iussit, addita hac promissione: primum, corpus suum non minus certo pro me in cruce oblatum ac fractum et sanguinem suum pro me fusum esse, quam oculis cerno panem Domini mihi frangi et poculum mihi communicari. Deinde animam meam non minus certo ipsius corpore, quod pro nobis crucifixum et sanguine, qui pro nobis fusus est, ad vitam aeternam ab ipso pasci, quam panem et vinum, symbola corporis dominici, e manu ministri accepta ore corporis percipio.

Wie wirst du im heiligen Abendmahl erinnert und versichert, daß du an dem einmaligen Opfer Christi am Kreuz und allen seinen Gütern Gemeinschaft hast?

So, daß Christus mir und allen Gläubigen befohlen hat, zu seinem Gedächtnis von diesem gebrochenen Brot zu essen und von diesem Kelch zu trinken und dabei verheißen hat (Mt 26,26-28; Mk 14,22-24; Lk 22,19.20; 1.Kor 10,16.17; 11,23-25; 12,13): Erstens, daß sein Leib so gewiß für mich am Kreuz geopfert und gebrochen und sein Blut für mich vergossen ist, so gewiß ich mit Augen sehe, daß das Brot des Herrn mir gebrochen und der Kelch mir gereicht wird. Und zweitens, daß er selbst meine Seele mit seinem gekreuzigten Leib und vergossenen Blut so gewiß zum ewigen Leben speist und tränkt, wie ich aus der Hand des Dieners empfange und leiblich genieße das Brot und den Kelch des Herrn, die mir als sichere Wahrzeichen des Leibes und Blutes Christi gegeben werden.

Q. How does the Lord's Supper signify and seal to you that you share in Christ's one sacrifice on the cross and in all His gifts?

A. In this way: Christ has commanded me and all believers to eat of this broken bread and drink of this cup in remembrance of Him. With this command He gave these promises:1 First, as surely as I see with my eyes the bread of the Lord broken for me and the cup given to me, so surely was His body offered for me and His blood poured out for me on the cross. Second, as surely as I receive from the hand of the minister and taste with my mouth the bread and the cup of the Lord as sure signs of Christ's body and blood, so surely does He Himself nourish and refresh my soul to everlasting life with His crucified body and shed blood.

1 Matt. 26:26-28; Mark 14:22-24; Luke 22:19, 20; I Cor. 11:23-25.

Hoe wordt u in het heilig avondmaal onderwezen en ervan verzekerd, dat u aan het enige offer van Christus, aan het kruis volbracht, en aan al zijn schatten deel hebt?

Antwoord: Christus heeft mij en alle gelovigen een bevel en daarbij ook een belofte gegeven. Hij heeft bevolen tot zijn gedachtenis van dit gebroken brood te eten en uit deze beker te drinken. Hij heeft daaarbij ten eerste belooft, dat zijn lichaam voor mij aan het kruis geofferd en zijn bloed voor mij vergoten is. Dit is even zeker als ik met de ogen zie dat het brood des Heren voor mij gebroken en de beker mij gegeven wordt. Ten tweede heeft Hij beloofd, dat Hij zelf mijn ziel met zijn gekruisigd lichaam en vergoten bloed tot het eeuwige leven voedt en verkwikt. Dit is even zeker als ik het brood en de wijn, als betrouwbare tekenen van Christus' lichaam en bloed, uit de hand van de dienaar ontvang en met de mond geniet1.

1 Matt. 26:26-28; Marc. 14:22-24; Luc. 22: 19, 20; 1 Kor. 10: 16, 17; 1 Kor. 11:23-25.

Hoe wordt gij in het Heilig Avondmaal vermaand en verzekerd dat gij aan de enige offerande van Christus, aan het kruis volbracht, en aan al Zijn goed gemeenschap hebt?

Antw. Alzo, dat Christus mij en allen gelovigen tot Zijn gedachtenis van dit gebroken brood te eten en van dezen drinkbeker te drinken bevolen heeft, en daarbij ook beloofd heeft a; eerstelijk dat Zijn lichaam zo zekerlijk voor mij aan het kruis geofferd en gebroken en Zijn bloed voor mij vergoten is, als ik met de ogen zie dat het brood des Heeren mij gebroken en de drinkbeker mij medegedeeld wordt; en ten andere dat Hij Zelf mijn ziel met Zijn gekruisigd lichaam en vergoten bloed zo zekerlijk tot het eeuwige leven spijst en laaft, als ik het brood en den drinkbeker des Heeren (als zekere waartekenen des lichaams en bloeds van Christus) uit des dienaars hand ontvang en met den mond geniet.

a Mt 26:26-28 Mr 14:22-24 Lu 22:19,20 1Co 10:16,17 1Co 11:23-25 1Co 12:13

76.

Frage 76 :

76.

Vraag 76:

Vr.76.

Quid est crucifixum corpus Christi edere et fusum eius sanguinem bibere?

Est non tantum totam passionem et mortem Christi certa animi fiducia amplecti ac per id remissionem peccatorum et vitam aeternam adipisci: sed etiam per Spiritum Sanctum, qui simul in Christo et in nobis habitat, ita sacro sancto eius corpori magis ac magis uniri, ut quamvis ipse in coelo, nos vero in terra simus, nihilominus tamen caro simus de carne eius et os de ossibus eius: utque omnia corporis membra ab una anima, sic nos uno eodemque Spiritu vivificemur et gubernemur.

Was heißt, den gekreuzigten Leib Christi essen und sein vergossenes Blut trinken?

Es heißt nicht nur, mit gläubigem Herzen das ganze Leiden und Sterben Christi annehmen und dadurch Vergebung der Sünden und ewiges Leben bekommen (Joh 6,35 .40 .47.48 .50 .51 .53.54), sondern auch daneben, durch den Heiligen Geist, der zugleich in Christus und in uns wohnt, so mit seinem gesegneten Leib mehr und mehr vereinigt werden (Joh 6,55.56), daß wir, obgleich er im Himmel (Apg 3,21; 1.Kor 11,26) und wir auf der Erde sind, dennoch Fleisch von seinem Fleisch und Bein von seinem Bein sind (Eph 3,16.17; 5,29.30; .32; 1.Kor 6,15 .17 .19; 1.Joh 3,24; 4,13; Joh 14,23) und von einem Geist (wie die Glieder unseres Leibes von einer Seele) ewig leben und regiert werden (Joh 6,56-58; 15,1-6; Eph 4,15.16).

Q. What does it mean to eat the crucified body of Christ and to drink His shed blood?

A. First, to accept with a believing heart all the suffering and the death of Christ, and so receive forgiveness of sins and life eternal.1 Second, to be united more and more to His sacred body through the Holy Spirit, who lives both in Christ and in us.2 Therefore, although Christ is in heaven3 and we are on earth, yet we are flesh of His flesh and bone of His bones,4 and we forever live and are governed by one Spirit, as the members of our body are by one soul.5

1 John 6:35, 40, 50-54. 2 John 6:55, 56; I Cor. 12:13. 3 Acts 1:9-11; 3:21; I Cor. 11:26; Col. 3:1. 4 I Cor. 6:15, 17; Eph. 5:29, 30; I John 4:13. 5 John 6:56-58; 15:1-6; Eph. 4:15, 16; I John 3:24.

Wat betekent dat: het gekruisigd lichaam van Christus eten en zijn vergoten bloed drinken?

Antwoord: Dat wij met een gelovig hart heel het lijden en sterven van Christus aannemen en daardoor vergeving van zonden en eeuwig leven verkrijgen1. Verder ook, dat wij door de Heilige Geest, die tegelijk in Christus en in ons woont, steeds meer met zijn heilig lichaam verenigd worden2, en wel zo, dat wij, hoewel Christus in de hemel is3 en wij op aarde zijn, toch vlees van zijn vlees en been van zijn gebeente zijn4; en ook zo, dat wij door een Geest eeuwig leven en geregeerd worden, zoals de leden van het lichaam door een ziel5.

1 Joh. 6:35, 40, 47-54. 2 Joh. 6:55, 56. 3 Hand. 1:9, 11; Hand. 3:21; 1 Kor. 11:26; Kol. 3:1. 4 Joh. 14: 23; 1 Kor. 6:15, 17, 19; Ef. 3: 16, 17; Ef. 5: 29, 30; 1 Joh. 3: 24; 1 Joh. 4:13. 5 Joh. 6:57; Joh. 15:1-6; Ef. 4:15, 16.

Wat is dat te zeggen, het gekruisigd lichaam van Christus eten en Zijn vergoten bloed drinken?

Antw. Het is niet alleen met een gelovig hart het ganse lijden en sterven van Christus aannemen en daardoor vergeving der zonden en het eeuwige leven verkrijgen a, maar ook daarbenevens door den Heiligen Geest, Die èn in Christus èn in ons woont, alzo met Zijn heilig lichaam hoe langer hoe meer verenigd worden b, dat wij, al is het dat Christus in den hemel is c en wij op aarde zijn, nochtans vlees van Zijn vlees en been van Zijn gebeente zijn d, en dat wij door een Geest (gelijk de leden van een lichaam door een ziel) eeuwiglijk leven en geregeerd worden e.

a Joh 6:35,40,47,48,50,51,53,54 b Joh 6:55,56 c Col 3:1 Han 3:21 1Co 11:26 d Eph 5:29,30 Eph 3:16 1Co 6:15 1Jo 3:24 1Jo 4:13 e Jo 6:57 Joh 15:1-6 Eph 4:15,16

77.

Frage 77 :

77.

Vraag 77:

Vr.77.

Quo loco promisit Christus se credentibus tam certo corpus et sanguinem suum sic edendum et bibendum daturum, quam fractum hunc panem edunt et poculum hoc bibunt?

In institutione coenae, cuius haec sunt verba: Dominus noster Iesus Christus ea nocte, qua proditus est, accepit panem et gratiis actis fregit ac dixit: accipite, hoc est corpus meum, quod pro vobis frangitur, hoc facite in mei recordationem. Itidem et poculum, postquam coenassent, dicens: hoc poculum est novum foedus per meum sanguinem; hoc facite, quotiescumque biberitis in mei recordationem. Quotiescumque enim ederitis panem hunc et poculum hoc biberitis, mortem Domini annuntiate, donec venerit. Haec promissio a Paulo repetitur, cum inquit: poculum gratiarum actionis, quo gratias agimus, nonne communio est sanguinis Christi?

Panis, quem frangimus, nonne communio est corporis Christi?

quoniam unus panis, unum corpus multi sumus.

Wo hat Christus verheißen, daß er die Gläubigen so gewiß so mit seinem Leib und Blut speist und tränkt, wie sie von diesem gebrochenen Brot essen und von diesem Kelch trinken?

In der Einsetzung des Abendmahls, die so lautet (1.Kor 11,23-25; Mt 26,26-28; Mk 14,22-24; Lk 22,19.20): »Unser Herr Jesus, in der Nacht, da er verraten ward, nahm er das Brot, dankte und brach's und sprach: Nehmt, eßt, das ist mein Leib, der für euch gebrochen wird; dies tut zu meinem Gedächtnis. Desselbengleichen auch den Kelch nach dem Abendmahl und sprach: Dieser Kelch ist das neue Testament in meinem Blut (2.Mose 24,8; Hebr 9,20); dies tut, sooft ihr's trinkt, zu meinem Gedächtnis (2.Mose 13,9). Denn sooft ihr von diesem Brot eßt und von diesem Kelch trinkt, sollt ihr des Herrn Tod verkündigen, bis daß er kommt.« Und diese Verheißung wird auch wiederholt durch S. Paulus, wo er spricht: »Der Kelch der Danksagung, über dem wir danksagen, ist er nicht die Gemeinschaft des Blutes Christi? Das Brot, das wir brechen, ist das nicht die Gemeinschaft des Leibes Christi? Denn ein Brot ist's; so sind wir viele ein Leib, weil wir alle an einem Brot teilhaben« (1.Kor 10,16.17).

Q. Where has Christ promised that He will nourish and refresh believers with His body and blood as surely as they eat of this broken bread and drink of this cup?

A. In the institution of the Lord's supper: The Lord Jesus on the night when He was betrayed took bread, and when He had given thanks, He broke it and said, "This is my body which is for you. Do this in remembrance of me." In the same way also the cup, after supper, saying, "Do this, as often as you drink it, in remembrance of me." For as often as you eat this bread and drink the cup, you proclaim the Lord's death until He comes (I Corinthians 11:23-26). This promise is repeated by Paul where he says: The cup of blessing which we bless, is it not a participation in the blood of Christ? The bread which we break, is it not a participation in the body of Christ? Because there is one bread, we who are many are one body, for we all partake of the one bread (I Corinthians 10:16, 17).

Waar heeft Christus beloofd dat Hij de gelovigen even zeker met zijn lichaam en bloed wil voeden en verkwikken, als zij van dit gebroken brood eten en uit deze beker drinken?

Antwoord: In de instelling van het avondmaal, die zo luidt1: In de nacht waarin Hij werd overgeleverd, nam de Here Jezus een brood, sprak de dankzegging uit, brak het en zei: Dit is mijn lichaam voor u, doet dit tot mijn gedachtenis. Evenzo ook de beker, nadat de maaltijd afgelopen was, en Hij zei: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, doet dit, zo dikwijls gij die drinkt, tot mijn gedachtenis. Want zo dikwijls gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heren, totdat Hij komt, 1 Korintiers 11:23-26. Deze belofte wordt herhaald door de apostel Paulus, als hij zegt: Is niet de beker der dankzegging, waarover wij de dankzegging uitspreken, een gemeenschap met het bloed van Christus? Is niet het brood, dat wij breken, een gemeenschap met het lichaam van Christus? Omdat het een brood is, zijn wij, hoe velen ook, een lichaam; wij hebben immers allen deel aan het ene brood, 1 Korintiers 10:16, 17.

1 Matt. 26: 26-28; Marc. 14: 22-24; Luc. 22: 19, 20.

Waar heeft Christus beloofd dat Hij de gelovigen zo zekerlijk alzo met Zijn lichaam en bloed wil spijzen en laven, als zij van dit gebroken brood eten en van dezen drinkbeker drinken?

Antw. In de inzetting des Avondmaals, welke alzo luidt a: De Heere Jezus, in den nacht, in welken Hij verraden werd, nam het brood, en als Hij gedankt had, brak Hij het, en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis. Desgelijks nam Hij ook den drinkbeker na het eten des Avondmaals, en zeide: Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed; doet dat, zo dikwijls als gij dien zult drinken, tot Mijn gedachtenis. Want zo dikwijls als gij dit brood zult eten en dezen drinkbeker zult drinken, zo verkondigt den dood des Heeren, totdat Hij komt; 1 Kor. 11:23-26.Deze toezegging wordt ook herhaald door den heiligen Paulus, waar hij spreekt: De drinkbeker der dankzegging, dien wij dankzeggende zegenen, is die niet een gemeenschap des bloeds van Christus? Het brood dat wij breken, is dat niet een gemeenschap des lichaams van Christus? Want een brood is het, zo zijn wij velen een lichaam, dewijl wij allen eens broods deelachtig zijn; 1 Kor. 10:16-17.

a Mt 26:26-28 Mr 14:22-24 Lu 22:19,20

   

Lord's Day 29

Zondag 29

ZONDAG 29

78.

Frage 78 :

78.

Vraag 78:

Vr.78.

Num ergo panis et vinum fiunt ipsum corpus et sanguis Christi?

Nequaquam; verum ut aqua baptismi in sanguinem Christi non convertitur, nec est ipsa peccatorum ablutio sed symbolum tantum et pignus earum rerum, quae nobis in baptismo obsignantur, ita nec panis coenae dominicae est ipsum corpus Christi, quamquam pro ratione Sacramentorum et usitata Spiritui Sancto de his loquendi forma, panis Christi corpus appellatur.

Wird denn aus Brot und Wein der wirkliche Leib und das Blut Christi?

Nein; sondern wie das Wasser in der Taufe nicht in das Blut Christi verwandelt oder das Abwaschen der Sünden selbst wird, deren es nur ein göttliches Wahrzeichen und Versicherung ist (Mt 26,29; Mk 14,24), so wird auch das heilige Brot im Abendmahl nicht der Leib Christi selbst (1.Kor 10,16.17; 11,26-28), auch wenn es nach Art und Gebrauch der Sakramente (1.Mose 17,10.11 .14 .19; 2.Mose 12,27 .43 .48; Tit 3,5; 1. Petr 3,21 1.Kor 10,1-4) der Leib Christi genannt wird.

Q. Are then the bread and wine changed into the real body and blood of Christ?

A. No. Just as the water of baptism is not changed into the blood of Christ and is not the washing away of sins itself but is simply God's sign and pledge,1 so also the bread in the Lord's supper does not become the body of Christ itself,2 although it is called Christ's body3 in keeping with the nature and usage of sacraments.4

1 Eph. 5:26; Tit. 3:5. 2 Matt. 26:26-29. 3 I Cor. 10:16, 17; 11:26-28. 4 Gen. 17:10, 11; Ex. 12:11, 13; I Cor. 10:3, 4; I Pet. 3:21.

Worden dan brood en wijn veranderd in het eigen lichaam en bloed van Christus?

Antwoord: Nee1, het is bij het avondmaal net als bij de doop. Bij de doop wordt het water niet veranderd in het bloed van Christus en de doop is ook niet de afwassing van de zonden zelf, maar alleen een door God gegeven teken en waarborg ervan2. Zo wordt ook het brood bij het avondmaal niet veranderd in het eigen lichaam van Christus3. Maar het brood wordt het lichaam van Christus genoemd, overeenkomstig de aard van de sacramenten en de manier waarop de Heilige Geest hierover spreekt4.

1 Matt. 26: 29. 2 Ef. 5: 26; Tit. 3: 5. 3 1 Kor. 10:16; 1 Kor. 11:26. 4 Gen. 17:10, 11; Ex. 12: 11, 13; Ex. 12: 26, 27; Ex. 13: 9; Ex. 24: 8; Hand. 22: 16; 1 Kor. 10: 1-4; 1 Petr. 3:21.

Wordt dan uit brood en wijn het wezenlijk lichaam en bloed van Christus?

Antw. Neen a; maar gelijk het water in den Doop niet in het bloed van Christus veranderd wordt, noch de afwassing der zonden zelve is (waarvan het alleen een Goddelijk waarteken en verzekering is) b, alzo wordt ook het brood in het Avondmaal niet het lichaam van Christus zelf c, hoewel het naar den aard en eigenschap der Sacramenten d het lichaam van Christus Jezus genaamd wordt.

a Mt 26:29 b Eph 5:26 Tit 3:5 c 1Co 10:16 1Co 11:26 d Ge 17:10,11 Ex 12:11,13 Ex 13:9 1Pe 3:21 1Co 10:3,4

79.

Frage 79 :

79.

Vraag 79:

Vr.79.

Cur ergo Christus panem appellat suum corpus, calicem vero suum sanguinem, seu novem foedus per suum sanguinem, Paulus item panem et vinum communionem corporis et sanguinis Christi?

Christus non sine gravi causa sic loquitur: videlicet non solum ut nos doceat, quemadmodum panis et vinum corporis vitam sustentant, sic etiam crucifixum suum corpus et effusum suum sanguinem, vere esse animae nostrae cibum ac potum, quo ad vitam aeternam nutriatur; verum multo magis, ut hoc visibili signo ac pignore nobis certum faciat, nos non minus vere corporis et sanguinis sui per operationem Spiritus S. participes esse, quam sacra ista symbola, in eius memoriam, ore corporis percipimus. Tum etiam, quod eius passio et oboedientia tam certo nostra sit, quam si ipsimet pro nostris peccatis poenas dedissemus et Deo satisfecissemus.

Warum nennt denn Christus das Brot seinen Leib und den Kelch sein Blut oder das neue Testament in seinem Blut, und warum spricht S. Paulus von der Gemeinschaft des Leibes und Blutes Jesu Christi?

Christus redet so nicht ohne große Ursache: Nämlich, daß er uns nicht nur damit lehren will, daß, gleich wie Brot und Wein das zeitliche Leben erhalten, so auch sein gekreuzigter Leib und vergossenes Blut die wahre Speise und Trank unserer Seele zum ewigen Leben ist (Joh 6,51 .55); sondern vielmehr, daß er uns durch dieses sichtbare Zeichen und Pfand versichern will, daß wir so wahrhaftig an seinem wahren Leib und Blut durch Wirkung des Heiligen Geistes Anteil haben, wie wir diese heiligen Wahrzeichen mit dem leiblichen Mund zu seinem Gedächtnis empfangen (1.Kor 10,16.17) und daß all sein Leiden und Gehorsam so gewiß uns gehören, als hätten wir selbst in unserer eigenen Person alles gelitten und Genüge getan.

Q. Why then does Christ call the bread His body and the cup His blood, or the new covenant in His blood, and why does Paul speak of a participation in the body and blood of Christ?

A. Christ speaks in this way for a good reason: He wants to teach us by His supper that as bread and wine sustain us in this temporal life, so His crucified body and shed blood are true food and drink for our souls to eternal life.1 But, even more important, He wants to assure us by this visible sign and pledge, first, that through the working of the Holy Spirit we share in His true body and blood as surely as we receive with our mouth these holy signs in remembrance of Him,2 and, second, that all His suffering and obedience are as certainly ours as if we personally had suffered and paid for our sins.3

1 John 6:51, 55. 2 I Cor. 10:16, 17; 11:26. 3 Rom. 6:5-11.

Waarom noemt Christus dan het brood zijn lichaam, en de beker zijn bloed, of het nieuwe verbond in zijn bloed, en spreekt Paulus van een gemeenschap met het lichaaam en het bloed van Christus?

Antwoord: Christus zegt dat niet zonder dringende reden. Want Hij wil ons daarmee leren, dat zijn gekruisigd lichaam en vergoten bloed de echte spijs en drank zijn, waardoor onze ziel tot het eeuwige leven gevoed wordt, evenals brood en wijn ons tijdelijk leven onderhouden1. Maar vooral wil Hij ons door deze zichtbare tekenen en panden ervan verzekeren: ten eerste dat wij door de werking van de Heilige Geest even werkelijk deel krijgen aan zijn echte lichaam en bloed, als wij deze heilige tekenen met de lichamelijke mond tot zijn gedachtenis ontvangen2; ten tweede dat heel zijn lijden en gehoorzaamheid zo zeker ons deel zijn, alsof wij in eigen persoon voor onze zonden alles geleden en onze schuld aan God voldaan hadden.

1 Joh. 6:51, 53-55. 2 1 Kor. 10:16.

Waarom noemt dan Christus het brood Zijn lichaam en den drinkbeker Zijn bloed, of het Nieuwe Testament in Zijn bloed, en Paulus de gemeenschap des lichaams en bloeds van Christus?

Antw. Christus spreekt alzo niet zonder grote oorzaak; namelijk niet alleen om ons daarmede te leren, dat, gelijk als brood en wijn dit tijdelijk leven onderhouden, alzo ook Zijn gekruisigd lichaam en Zijn vergoten bloed de waarachtige spijs en drank zijn, waardoor onze zielen ten eeuwigen leven gevoed worden a; maar veelmeer om ons door deze zichtbare tekenen en panden te verzekeren dat wij zo waarachtiglijk Zijns waren lichaams en bloeds door de werking des Heiligen Geestes deelachtig worden, als wij deze heilige waartekenen met den lichamelijken mond tot Zijn gedachtenis ontvangen b; en dat al Zijn lijden en gehoorzaamheid zo zekerlijk onze eigene is, als hadden wij zelven in onzen eigen persoon alles geleden en Gode voor onze zonden genoeg gedaan.

a Jo 6:55 b 1Co 10:16

   

Lord's Day 30

Zondag 30

ZONDAG 30

80.

Frage 80 :

80.

Vraag 80:

Vr.80.

Quid interest inter coenam Domini et missam papisticam?

Coena Domini nobis testatur nos perfectam remissionem omnium nostrorum peccatorum habere, propter unicum illud Christi sacrificium, quod ipsemet semel in cruce peregit; tum etiam nos per Spiritum Sanctum inseri Christo, qui iam secundum naturam suam humanam tantum in coelis est ad dexteram patris ibique vult a nobis adorari. In missa autem negatur, vivos et mortuos habere remissionem peccatorum propter unicam Christi passionem, nisi etiamnum quotidie Christus pro ipsis a sacrificulis offeratur; tum etiam docetur Christum corporaliter sub speciebus panis et vini esse, ideoque in illis adorandum esse. Atque ita ipsum missae fundamentum nihil aliud est quam abnegatio unici illius sacrifii et passionis Iesu Christi et exsecranda idololatria.

Was für ein Unterschied besteht zwischen dem Abendmahl des Herrn und der päpstlichen Messe?

Das Abendmahl bezeugt uns, daß wir vollkommene Vergebung aller unserer Sünden haben durch das einmalige Opfer Jesu Christi, das er selbst einmal am Kreuz vollbracht hat (Hebr 7,27; 9,12 .25-28; 10,10 .12-14; Joh 19,30 Mt 26,28; Lk 22,19.20) und daß wir durch den Heiligen Geist Christus eingeleibt werden (1.Kor 6,17; 10,16), der jetzt mit seinem wahren Leib im Himmel zur Rechten des Vaters ist (Hebr 1,3; 8,1.2) und dort angebetet werden will (Joh 4,21-24; 20,17; Lk 24,52; Apg 7,55.56; Kol 3,1; Phil 3,20.21 1.Thess 1,10). Die Messe aber lehrt, daß die Lebendigen und die Toten nicht durch das Leiden Christi Vergebung der Sünden haben, es sei denn, daß Christus immer noch täglich für sie von den Meßpriestern geopfert werde; und, daß Christus leiblich in der Gestalt des Brots und Weins sei und deshalb darin angebetet werden soll. Also ist die Messe im Grunde nichts anderes als eine Verleugnung des einmaligen Opfers und Leidens Jesu Christi (Hebr 9,6-10; 10,19-31) und eine vermaledeite Abgötterei.

Anmerkung:
Frage 80 war von Anfang an nicht unumstritten. Sie fehlt im ersten Druck vom Januar 1563 noch völlig und findet sich in dieser Formulierung erst im dritten Druck vom November 1563; Anlaß hierfür gab wohl das 1562/1563 wieder aufgenommene Trienter Konzil. Der Katechismus spricht hier die harte Sprache des Kampfes, der in der Reformationszeit um die rechte Lehre geführt wurde. Der Gegensatz der Auffassungen über die römisch-katholische Messe und das evangelische Abendmahl besteht auch heute noch. An die Stelle der Verdammung ist aber das ökumenische Gespräch zwischen den Kirchen getreten.

Q. What difference is there between the Lord's supper and the papal mass?

A. The Lord's supper testifies to us, first, that we have complete forgiveness of all our sins through the one sacrifice of Jesus Christ, which He Himself accomplished on the cross once for all;1 and, second, that through the Holy Spirit we are grafted into Christ,2 who with His true body is now in heaven at the right hand of the Father,3 and this is where He wants to be worshipped.4 But the mass teaches, first, that the living and the dead do not have forgiveness of sins through the suffering of Christ unless He is still offered for them daily by the priests; and, second, that Christ is bodily present in the form of bread and wine, and there is to be worshipped. Therefore the mass is basically nothing but a denial of the one sacrifice and suffering of Jesus Christ, and an accursed idolatry.

1 Matt. 26:28; John 19:30; Heb. 7:27; 9:12, 25, 26; 10:10-18. 2 I Cor. 6:17; 10:16, 17. 3 Joh. 20:17; Acts 7:55, 56; Heb. 1:3; 8:1. 4 John 4:21-24; Phil. 3:20; Col. 3:1; I Thess. 1:10.

Wat is het verschil tussen het avondmaal van de Here en de pauselijke mis?

Antwoord: Het avondmaal van de Here verzekert ons ervan: ten eerste dat wij volkomen vergeving van al onze zonden hebben door het enige offer van Jezus Christus, dat Hij zelf eenmaal aan het kruis heeft volbracht1; ten tweede dat wij door de Heilige Geest ingelijfd2 worden bij Christus, die nu naar zijn menselijke natuur niet op de aarde is, maar in de hemel aan de rechterhand van God zijn Vader3 en daar door ons wil worden aangebeden4. Maar de mis leert: ten eerste dat de levenden en de doden alleen dan door het lijden van Christus vergeving van zonden hebben, indien Christus nog dagelijks door de priesters in de mis voor hen geofferd wordt; ten tweede dat Christus lichamelijk in de gedaante van brood en wijn aanwezig is en daarom ook in die gedaante aangebeden moet worden. De mis is dus in de grond van de zaak niet anders dan een verloochening van het enige offer en lijden van Jezus Christus en een vervloekte afgoderij 5.

1 Matt. 26:28; Luc. 22: 19, 20; Joh. 19: 30; Hebr. 7: 26, 27; Hebr. 9: 12, 25 - 28; Hebr. 10:10, 12, 14. 2 1 Kor. 6:17; 1 Kor. 10:16, 17. 3 Joh. 20:17; Kol. 3: 1; Hebr. 1:3; Hebr. 8:1, 2. 4 Hand. 7: 55, 56; Filip. 3: 20; Kol. 3: 1; 1 Tess. 1: 10. 5 Hebr. 9: 26; Hebr. 10: 12, 14.

Wat onderscheid is er tussen het Avondmaal des Heeren en de paapse Mis?

Antw. Het Avondmaal des Heeren betuigt ons dat wij volkomen vergeving van al onze zonden hebben door de enige offerande van Jezus Christus, die Hij Zelf eenmaal aan het kruis volbracht heeft a, en dat wij door den Heiligen Geest Christus worden ingelijfd b, Die nu naar Zijn menselijke natuur niet op de aarde maar in den hemel is, ter rechterhand Gods Zijns Vaders c, en daar van ons wil aangebeden zijn d. Maar de Mis leert dat de levenden en de doden niet door het lijden van Christus vergeving der zonden hebben, tenzij dat Christus nog dagelijks voor hen van de mispriesters geofferd worde, en dat Christus lichamelijk onder de gestalte des broods en wijns is, en daarom ook daarin moet aangebeden worden. En alzo is de Mis in den grond anders niet, dan een verloochening der enige offerande en des lijdens van Jezus Christus, en een vervloekte afgoderij e.

a Heb 10:10,12 Heb 7:26,27 Heb 9:12,25 Joh 19:30 Mt 26:28 Lu 22:19 b 1Co 10:16,17 1Co 6:17 c Joh 20:17 Col 3:1 Heb 1:3 Heb 8:1 d Mt 6:20,21 Joh 4:21 Lu 24:52 Han 7:55 Col 3:1 Php 3:20 1Th 1:10 e Heb 9:26 Heb 10:12,14

81.

Frage 81 :

81.

Vraag 81:

Vr.81.

Quibus accedendum est ad mensam Domini?

Tantum iis, qui vere dolent se suis peccatis Deum offendisse, confidunt autem sibi ea propter Christum remissa esse et quas reliquas habent infirmitates, eas passione et morte illius obtectas esse, quique desiderant magis ac magis in fide et integritate vitae proficere. Hypocritae autem et qui non vere resipiscunt, damnationem sibi edunt et bibunt.

Welche Menschen sollen zu dem Tisch des Herrn kommen?

Diejenigen, die sich selbst um ihrer Sünde willen mißfallen und doch vertrauen, daß ihnen diese Sünde verziehen und die übrige Schwachheit mit dem Leiden und Sterben Christi bedeckt ist, und die auch begehren, mehr und mehr ihren Glauben zu stärken und ihr Leben zu bessern. Die Unbußfertigen aber und Heuchler essen und trinken sich selbst zum Gericht (1.Kor 10,21; 11,28.29).

Q. Who are to come to the table of the Lord?

A. Those who are truly displeased with themselves because of their sins and yet trust that these are forgiven them and that their remaining weakness is covered by the suffering and death of Christ, and who also desire more and more to strengthen their faith and amend their life. But hypocrites and those who do not repent eat and drink judgment upon themselves.1

1 I Cor. 10:19-22; 11:26-32.

Voor wie is het avondmaal van de Here ingesteld?

Antwoord: Voor hen die om hun zonden een afkeer van zichzelf hebben en toch vertrouwen dat deze hun om Christus' wil vergeven zijn, en dat ook de overblijvende zwakheid door zijn lijden en sterven bedekt is; die ook begeren hoe langer hoe meer hun geloof te versterken en hun leven te beteren. Maar de huichelaars en zij die zich niet van harte tot God bekeren, halen door hun eten en drinken een oordeel over zich1.

1 1 Kor. 10:19-22; 1 Kor. 11: 28, 29.

Voor wie is het Avondmaal des Heeren ingesteld?

Antw. Voor degenen, die zichzelven vanwege hun zonden mishagen, en nochtans vertrouwen, dat deze hun om Christus' wil vergeven zijn, en dat ook de overblijvende zwakheid met Zijn lijden en sterven bedekt is; die ook begeren hoe langer hoe meer hun geloof te sterken en hun leven te beteren.Maar de hypocrieten en die zich niet met waren harte tot God bekeren, die eten en drinken zichzelven een oordeel a.

a 1Co 11:28 1Co 10:19-22

82.

Frage 82 :

82.

Vraag 82:

Vr.82.

Suntne illi etiam ad hanc coenam admittendi, qui confessione et vita se infideles et impios esse declarant?

Nequaquam. Nam eo pacto foedus Dei profanatur et ira Dei in universum coetum concitatur. Quocirca ecclesia, ex praescripto Christi et apostolorum, hos, clavibus regni coelorum utens, a coena arcere debet, quoad resipuerint et mores mutaverint.

Sollen aber zu diesem Abendmahl auch die zugelassen werden, die sich mit ihrem Bekenntnis und Leben als Ungläubige und Gottlose erweisen?

Nein; denn es wird so der Bund Gottes geschmäht und sein Zorn über die ganze Gemeinde gereizt (1.Kor 11,20 .34; Jes 1,11-15; 66,3; Jer 7,21-23; Ps 50,16). Deshalb ist die christliche Kirche schuldig, nach der Ordnung Christi und seiner Apostel solche Menschen bis zur Besserung ihres Lebens durch das Amt der Schlüssel auszuschließen.

Q. Are those also to be admitted to the Lord's supper who by their confession and life show that they are unbelieving and ungodly?

A. No, for then the covenant of God would be profaned and His wrath kindled against the whole congregation.1 Therefore, according to the command of Christ and His apostles, the Christian church is duty-bound to exclude such persons by the keys of the kingdom of heaven, until they amend their lives.

1 Ps. 50:16; Is. 1:11-17; I Cor. 11:17-34.

Mag men ook hen tot dit avondmaal toelaten die zich door hun belijdenis en leven als ongelovigen en goddelozen doen kennen?

Antwoord: Nee, want op deze wijze wordt Gods verbond ontheiligd en zijn toorn over de gehele gemeente opgewekt1. Daarom is de christelijke kerk verplicht volgens het bevel van Christus en van zijn apostelen allen die zich als ongelovigen en goddelozen doen kennen, door de sleutels van het koninkrijk der hemelen buiten te sluiten, totdat zij hun leven beteren.

1 Ps. 50:16; Jes. 1:11-15; Jes. 66: 3; Jer. 7: 21-23; 1 Kor. 11:20, 34.

Zal men ook diegenen tot dit Avondmaal laten komen, die zich met hun belijdenis en hun leven als ongelovige en goddeloze mensen aanstellen?

Antw. Neen; want alzo wordt het verbond Gods ontheiligd, en Zijn toorn over de ganse gemeente verwekt a. Daarom is de Christelijke Kerk schuldig, naar de ordening van Christus en Zijn apostelen, zulken, totdat zij betering huns levens bewijzen, door de sleutelen des hemelrijks uit te sluiten.

a 1Co 11:20,34 Jes 1:11 Jes 66:3 Jer 7:21 Ps 50:16

   

Lord's Day 31

Zondag 31

ZONDAG 31

83.

Frage 83 :

83.

Vraag 83:

Vr.83.

Quid sunt claves regni coelorum?

Praedicatio Evangelii et ecclesiastica disciplina, quibus coelum credentibus aperitur, infidelibus autem clauditur.

Was ist das Amt der Schlüssel?

Die Predigt des heiligen Evangeliums und die christliche Bußzucht, durch welche zwei Dinge das Himmelreich den Gläubigen aufgeschlossen und den Ungläubigen zugeschlossen wird (Mt 16,18.19; 18,15-18).

Q. What are the keys of the kingdom of heaven?

A. The preaching of the holy gospel and church discipline. By these two the kingdom of heaven is opened to believers and closed to unbelievers.1

1 Matt. 16:19; John 20:21-23.

Wat zijn de sleutels van het koninkrijk der hemelen?

Antwoord: De verkondiging van het heilig evangelie en de kerkelijke tucht. Door beide wordt het koninkrijk der hemelen voor de gelovigen geopend en voor de ongelovigen gesloten1.

1 Matt. 16: 18, 19; Matt. 18: 15-18.

Wat zijn de sleutelen des hemelrijks?

Antw. De verkondiging des heiligen Evangelies en de Christelijke ban of uitsluiting uit de Christelijke gemeente, door welke twee stukken het hemelrijk den gelovigen opengedaan en den ongelovigen toegesloten wordt.

84.

Frage 84 :

84.

Vraag 84:

Vr.84.

Quo pacto aperitur et clauditur regnum coelorum praedicatione evangelii?

Cum ex mandato Christi credentibus universis et singulis publice annuntiatur, omnia peccata ipsis divinitus propter meritum Christi condonari, quoties promissionem Evangelii vera fide amplectuntur. Contra vero omnibus infidelibus et hypocritis denuntiatur, tantisper ipsis iram Dei et aeternam condemnationem incumbere, dum in suis sceleribus perseverant, secundum quod Evangelii testimonium, Deus tam in praesenti, quam in futura vita iudicaturus est.

Wie wird das Himmelreich durch die Predigt des heiligen Evangeliums auf- und zugeschlossen?

So, daß nach dem Befehl Christi allen und jeden Gläubigen verkündigt und öffentlich bezeugt wird, daß ihnen, sooft sie die Verheißung des Evangeliums mit wahrem Glauben annehmen, wahrhaftig alle ihre Sünden von Gott um des Verdienstes Christi willen vergeben sind; und umgekehrt allen Ungläubigen und Heuchlern, daß der Zorn Gottes und die ewige Verdammnis auf ihnen liegt, solang sie sich nicht bekehren (Joh 20,21-23; Mt 16,19). Nach diesem Zeugnis des Evangeliums will Gott sowohl in diesem als auch im zukünftigen Leben urteilen.

Q. How is the kingdom of heaven opened and closed by the preaching of the gospel?

A. According to the command of Christ, the kingdom of heaven is opened when it is proclaimed and publicly testified to each and every believer that God has really forgiven all their sins for the sake of Christ's merits, as often as they by true faith accept the promise of the gospel. The kingdom of heaven is closed when it is proclaimed and testified to all unbelievers and hypocrites that the wrath of God and eternal condemnation rest on them as long as they do not repent. According to this testimony of the gospel, God will judge both in this life and in the life to come.1

1 Matt. 16:19; John 3:31-36; 20:21-23.

Hoe wordt het koninkrijk der hemelen door de verkondiging van het heilig evangelie geopend en gesloten?

Antwoord: Volgens het bevel van Christus wordt aan de gelovigen, allen samen en ieder persoonlijk, verkondigd en in het openbaar verklaard, dat al hun zonden hun door God om de verdienste van Christus werkelijk vergeven zijn, zo vaak zij de belofte van het evangelie met waar geloof aannemen. Maar aan alle ongelovigen en huichelaars wordt verkondigd en verklaard, dat de toorn van God en het eeuwig oordeel op hen rusten, zolang zij zich niet bekeren1. Naar dit getuigenis van het evangelie zal God oordelen, zowel in dit als in het toekomstige leven.

1 Matt. 16:19; Joh. 20:21-23.

Hoe wordt het hemelrijk door de prediking des heiligen Evangelies ontsloten en toegesloten?

Antw. Alzo, als, volgens het bevel van Christus, aan de gelovigen, allen en een iegelijk, verkondigd en openlijk betuigd wordt dat hun, zo dikwijls als zij de beloftenis des Evangelies met een waar geloof aannemen, waarachtelijk al hun zonden van God, om der verdiensten van Christus wil, vergeven zijn; daarentegen allen ongelovigen, en die zich niet van harte bekeren, verkondigd en betuigd wordt dat de toorn Gods en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zolang als zij zich niet bekeren a; naar welk getuigenis des Evangelies God zal oordelen, beide in dit en in het toekomende leven.

a Joh 20:21-23 Mt 16:19

85.

Frage 85 :

85.

Vraag 85:

Vr.85.

Quo pacto clauditur et aperitur regnum coelorum per disciplinam ecclesiasticam?

Cum ex mandato Christi ii, qui nomine quidem sunt Christiani, verum a doctrina et vita christiana sunt alieni, postquam aliquoties fraterne admoniti, ab erroribus aut flagitiis discedere nolunt, ecclesiae indicantur aut iis, qui ab ecclesia ad eam rem sunt constituti; ac si ne horum quidem admonitioni pareant, ab iisdem interdictione Sacramentorum ex coetu ecclesiae et ab ipso Deo ex regno Christi excluduntur; ac rursum, si emendationem profiteantur, et re ipsa declarent, tamquam Christi et ecclesiae membra recipiuntur.

Wie wird das Himmelreich zu- und aufgeschlossen durch die christliche Bußzucht?

So, daß nach dem Befehl Christi diejenigen, die unter dem christlichen Namen eine unchristliche Lehre vertreten oder unchristlich leben, nachdem sie etliche Male brüderlich ermahnt sind und von ihren Irrtümern oder Lastern nicht ablassen, der Kirche oder denen, die von der Kirche dazu eingesetzt sind, angezeigt, und wenn sie sich um diese Ermahnung auch nicht kehren, von ihnen durch Verbot der heiligen Sakramente aus der christlichen Gemeinde und von Gott selbst aus dem Reich Christi ausgeschlossen werden; und wiederum als Glieder Christi und der Kirche angenommen, wenn sie wahre Besserung verheißen und erweisen (Mt 18,15-18; 1.Kor 5,2-5; 2.Thess 3,14.15; 2.Joh 1,10.11).

Q. How is the kingdom of heaven closed and opened by church discipline?

A. According to the command of Christ, people who call themselves Christians but show themselves to be unchristian in doctrine or life are first repeatedly admonished in a brotherly manner. If they do not give up their errors or wickedness, they are reported to the church, that is, to the elders. If they do not heed also their admonitions, they are forbidden the use of the sacraments, and they are excluded by the elders from the Christian congregation, and by God Himself from the kingdom of Christ.1 They are again received as members of Christ and of the church when they promise and show real amendment.2

1 Matt. 18:15-20; I Cor. 5:3-5; 11-13; II Thess. 3:14, 15. 2 Luke 15:20-24; II Cor. 2:6-11.

Hoe wordt het koninkrijk der hemelen gesloten en geopend door de kerkelijke tucht?

Antwoord: Volgens het bevel van Christus worden zij die onder de naam van christen zich in leer of leven onchristelijk gedragen, eerst bij herhaling broederlijk vermaand. Wanneer zij toch in hun dwalingen of schandelijk leven volharden, worden zij aangeklaagd bij de gemeente of bij hen die door de gemeente daarvoor aangewezen zijn. Wanneer zij zich ook aan hun vermaning niet storen, worden zij niet langer tot de sacramenten toegelaten en zo uit de christelijke gemeente en door God zelf buiten het rijk van Christus gesloten. Zij worden weer als leden van Christus en van zijn gemeente aangenomen, wanneer zij werkelijk beterschap beloven en bewijzen1.

1 Matt. 18:15-18; 1 Kor. 5:3-5, 11; 2 Kor. 2: 6-8; 2 Tess. 3:14, 15; 1 Tim. 5: 17; 2 Joh. 1: 10, 11.

Hoe wordt het hemelrijk toegesloten en ontsloten door den Christelijken ban?

Antw. Alzo, als, volgens het bevel van Christus, degenen, die onder den Christelijken naam onchristelijke leer of leven voeren, nadat zij, ettelijke malen broederlijk vermaand zijnde, van hun dwalingen of hun schandelijk leven niet willen aflaten, der gemeente, of dengenen die van de gemeente daartoe verordineerd zijn, aangebracht worden; en, zo zij aan de vermaning zich niet storen, van henlieden door het verbieden der Sacramenten uit de Christelijke gemeente, en van God Zelven uit het Rijk van Christus gesloten worden; en wederom als lidmaten van Christus en Zijn gemeente aangenomen, zo wanneer zij waarachtige betering beloven en bewijzen a.

a Mt 18:15-17 1Co 5:4,5,11 2Co 2:6-8

 

The Third Part. Of Thankfulness

 

 

DER DRITTE TEIL. Von der Dankbarkeit

 

 

THE THIRD PART. OF THANKFULNESS

 

 

HET DERDE DEEL. Onze Dankbaarheid

 

 

DEEL 3. VAN DE DANKBAARHEID, DIE MEN GODE VOOR DE VERLOSSING SCHULDIG IS

 

   

Lord's Day 32

Zondag 32

ZONDAG 32

86.

Frage 86 :

86.

Vraag 86:

Vr.86.

Cum ab omnibus peccatis et miseriis, sine ullo nostro merito, sola Dei misericordia proptert Christum liberati simus, quid est cur bona opera faciamus?

Quia postquam nos Christus suo sanguine redemit, renovat nos quoque suo Spiritu ad imaginem sui, ut tantis beneficiis affecti, in omni vita nos erga Deum gratos declaremus et ipse per nos celebretur. Deinde ut nos quoque ex fructibus de sua quisque fide certi simus. Postremo ut vitae nostrae integritate alios Christo lucrifaciamus.

Wenn wir nun aus unserem Elend ohne alle unsere Verdienste aus Gnade durch Christus erlöst sind, warum sollen wir gute Werke tun?

Weil Christus, nachdem er uns mit seinem Blut erkauft hat, uns auch durch seinen heiligen Geist erneuert zu seinem Ebenbild, damit wir mit unserem ganzen Leben uns dankbar gegenüber Gott für seine Wohltat erweisen (Röm 6,13; 12,1.2; 1. Petr 2,5 .9.10; 1.Kor 6,20) und er durch uns gepriesen wird (Mt 5,16; 1. Petr 2,12). Danach auch, daß wir bei uns selbst unseres Glaubens aus seinen Früchten gewiß sind (1. Petr 1,6.7; Mt 7,17; Gal 5,6 .22.23) und mit unserem gottgefälligen Leben unsere Nächsten auch für Christus gewinnen (1. Petr 3,1.2; Röm 14,19).

Q. Since we have been delivered from our misery by grace alone through Christ, without any merit of our own, why must we yet do good works?

A. Because Christ, having redeemed us by His blood, also renews us by His Holy Spirit to be His image, so that with our whole life we may show ourselves thankful to God for His benefits,1 and He may be praised by us.2 Further, that we ourselves may be assured of our faith by its fruits,3 and that by our godly walk of life we may win our neighbours for Christ.4

1 Rom. 6:13; 12:1, 2; I Pet. 2:5-10. 2 Matt. 5:16; I Cor. 6:19, 20. 3 Matt. 7:17, 18; Gal. 5:22-24; II Pet. 1:10, 11. 4 Matt. 5:14-16; Rom. 14:17-19; I Pet. 2:12; 3:1, 2.

Nu wij uit onze ellende, zonder enige verdienste van onze kant, alleen uit genade door Christus verlost zijn, waarom moeten wij dan nog goede werken doen?

Antwoord: Omdat Christus ons niet alleen met zijn bloed gekocht en vrijgemaakt heeft, maar ons ook door zijn Heilige Geest vernieuwt tot zijn beeld, opdat wij met ons hele leven tonen, dat wij God dankbaar zijn voor zijn weldaden1 en opdat Hij door ons geprezen wordt2. Vervolgens om zelf uit de vruchten zeker te zijn van ons geloof3 en om door onze godvrezende levenswandel ook onze naasten voor Christus te winnen4.

1 Rom. 6:13; Rom. 12:1, 2; 1 Kor. 6 : 20; 1 Petr. 2:5, 9. 2 Matt. 5:16; 1 Petr. 2: 12. 3 Matt. 7:17, 18; Gal. 5: 6, 22; 2 Petr. 1:10. 4 Matt. 5:16; Rom. 14:18, 19; 1 Petr. 3:1, 2.

Aangezien wij uit onze ellendigheid, zonder enige verdienste onzerzijds, alleen uit genade door Christus verlost zijn, waarom moeten wij dan nog goede werken doen?

Antw. Daarom, dat Christus, nadat Hij ons met Zijn bloed gekocht en vrijgemaakt heeft, ons ook door Zijn Heiligen Geest tot Zijn evenbeeld vernieuwt, opdat wij ons met ons ganse leven Gode dankbaar voor Zijn weldaden bewijzen a, en Hij door ons geprezen worde b. Daarna ook, dat elk bij zichzelven van zijn geloof uit de vruchten verzekerd zij c, en dat door onzen godzaligen wandel onze naasten ook voor Christus gewonnen worden d.

a Ro 6:13 Ro 12:1,2 1Pe 2:5,9 1Co 6:20 b Mt 5:16 1Pe 2:12 c 2Pe 1:10 Mt 7:17 Ga 5:6,22 d 1Pe 3:1,2 Ro 14:19

87.

Frage 87 :

87.

Vraag 87:

Vr.87.

Non possunt igitur illi servari, qui ingrati et in peccatis secure persistentes, a sua pravitate ad Deum non convertuntur?

Nullo modo. Nam ut scriptura testatur, nec impudici, nec idololatrae, nec adulteri, nec fures, nec avari, nec ebriosi, nec convitiatores, nec raptores haereditatem regni Dei consequentur.

Können denn die nicht selig werden, die sich von ihrem undankbaren, unbußfertigen Lebenswandel zu Gott nicht bekehren?

In keiner Weise; denn, wie die Schrift sagt: Kein Unkeuscher, Abgöttischer, Ehebrecher, Dieb, Geiziger, Trunkenbold, Lästerer, Räuber und dergleichen wird das Reich Gottes erben (1.Kor 6,9.10; Eph 5,5.6; 1.Joh 3,14).

Q. Can those be saved who do not turn to God from their ungrateful and impenitent walk of life?

A. By no means. Scripture says that no unchaste person, idolater, adulterer, thief, greedy person, drunkard, slanderer, robber, or the like shall inherit the kingdom of God.1

1 I Cor. 6:9, 10; Gal. 5:19-21; Eph. 5:5, 6; I John 3:14.

Kunnen zij dan behouden worden, die in hun goddeloos en ondankbaar leven voortgaan en zich niet tot God bekeren?

Antwoord: Beslist niet, want de Schrift zegt dat een onkuise, afgodendienaar, echtbreker, dief, gierigaard, dronkaard, lasteraar, oplichter, of een dergelijke zondaar, het koninkrijk van God niet beerven zal1.

1 1 Kor. 6:9, 10; Ef. 5:5, 6; 1 Joh. 3:14, 15.

Kunnen dan die niet zalig worden, die, in hun goddeloos ondankbaar leven voortvarende, zich tot God niet bekeren?

Antw. In generlei wijze; want de Schrift zegt dat geen onkuise, afgodendienaar, echtbreker, dief, gierigaard, dronkaard, lasteraar, noch rover, noch dergelijke, het Koninkrijk Gods beërven zal a.

a 1Co 6:9,10 Eph 5:5,6 1Jo 3:14

   

Lord's Day 33

Zondag 33

ZONDAG 33

88.

Frage 88 :

88.

Vraag 88:

Vr.88.

Quibus partibus constat conversio hominis ad Deum?

Mortificatione veteris et vivificatione novi hominis.

Aus wieviel Teilen besteht die wahrhaftige Buße oder Bekehrung des Menschen?

Aus zwei Teilen: Dem Absterben des alten (Röm 6,4-6; Eph 4,22-24; Kol 3,5-10 1.Kor 5,7) und der Auferstehung des neuen Menschen.

Q. What is the true repentance or conversion of man?

A. It is the dying of the old nature and the coming to life of the new.1

1 Rom. 6:1-11; I Cor. 5:7; II Cor. 5:17; Eph. 4:22-24; Col. 3:5-10.

Waarin bestaat de ware bekering van de mens?

Antwoord: In het afsterven van de oude en het opstaan van de nieuwe mens1.

1 Rom. 6: 4-6; 1 Kor. 5:7; 2 Kor. 7: 10; Ef. 4:22-24; Kol. 3:5-10.

In hoeveel stukken bestaat de waarachtige bekering des mensen?

Antw. In twee stukken: in de afsterving des ouden, en in de opstanding des nieuwen mensen a.

a Ro 6:1,4-6 Eph 4:22-24 Col 3:5,6,8-10 1Co 5:7 2Co 7:10

89.

Frage 89 :

89.

Vraag 89:

Vr.89.

Quid est mortificatio veteris hominis?

Vere et ex animo dolere, quod peccatis tuis Deum offenderis eaque magis ac magis odisse et fugere.

Was ist das Absterben des alten Menschen?

Sich die Sünde von Herzen leid sein lassen und sie je länger, je mehr hassen und fliehen (Röm 8,13; Joel 2,12.13). 9

Q. What is the dying of the old nature?

A. It is to grieve with heartfelt sorrow that we have offended God by our sin, and more and more to hate it and flee from it.1

1 Ps. 51:3, 4, 17; Joel 2:12, 13; Rom. 8:12, 13; II Cor. 7:10.

Wat is het afsterven van de oude mens?

Antwoord: Oprechte droefheid, dat wij God door onze zonden vertoornd hebben. En ook dat wij deze zonden hoe langer hoe meer haten en ontvluchten1.

1 Joel 2:13; Rom. 8:13.

Wat is de afsterving des ouden mensen?

Antw. Het is een hartelijk leedwezen dat wij God door onze zonden vertoornd hebben, en die hoe langer hoe meer haten en vlieden a.

a Ro 8:13 Joe 2:13 Hos 6:1

90.

Frage 90 :

90.

Vraag 90:

Vr.90.

Quid est vivificatio novi hominis?

Vera laetitia in Deo et serium ac promptum studium instituendi vitam ex voluntate Dei omniaque bona opera exercendi.

Was ist die Auferstehung des neuen Menschen?

Herzliche Freude in Gott durch Christus (Röm 5,1; 14,17; Jes 57,15) und Lust und Liebe haben nach dem Willen Gottes, in allen guten Werken zu leben (Röm 6,10.11; Gal 2,20).

Q. What is the coming to life of the new nature?

A. It is a heartfelt joy in God through Christ,1 and a love and delight to live according to the will of God in all good works.2

1 Ps. 51:8, 12; Is. 57:15; Rom. 5:1; 14:17. 2 Rom. 6:10, 11; Gal. 2:20.

Wat is het opstaan van de nieuwe mens?

Antwoord: Hartelijke vreugde in God door Christus1 en lust en liefde om naar de wil van God in alle goede werken te leven2.

1 Jes. 57:15; Rom. 5:1, 2; Rom. 14:17. 2 Rom. 6:10, 11; Gal. 2: 19, 20.

Wat is de opstanding des nieuwen mensen?

Antw. Het is een hartelijke vreugde in God door Christus a, en een ernstige lust en liefde om naar den wille Gods in alle goede werken te leven b.

a Ro 5:1 Ro 14:17 Jes 57:15 b Ro 6:10,11 Ga 2:20

91.

Frage 91 :

91.

Vraag 91:

Vr.91.

Quae sunt bona opera?

Tantum ea, quae ex vera fide secundum legem Dei fiunt et ad eius solius gloriam referuntur; non ea autem, quae a nobis opinione recti conficta, aut ab hominibus tradita sunt.

Welches sind aber gute Werke?

Nur diejenigen, die aus wahrem Glauben (Röm 14,23) nach dem Gesetz Gottes (1.Sam 15,22; Eph 2,10) ihm zu Ehren geschehen (1.Kor 10,31) und nicht diejenigen, die auf unser Gutdünken oder Menschensatzung gegründet sind (5.Mose 13,1; Hes 20,18.19; Jes 29,13; Mt 15,9).

Q. But what are good works?

A. Only those which are done out of true faith,1 in accordance with the law of God,2 and to His glory,3 and not those based on our own opinion or on precepts of men.4

1 Joh. 15:5; Rom. 14:23; Heb. 11:6. 2 Lev. 18:4; I Sam. 15:22; Eph. 2:10. 3 I Cor. 10:31. 4 Deut. 12:32; Is. 29:13; Ezek. 20:18, 19; Matt. 15:7-9.

Maar wat zijn goede werken?

Antwoord: Alleen die uit waar geloof1, naar de wet van God2 en tot zijn eer3 gedaan worden, maar niet die op onze eigen mening of op geboden van mensen gegrond zijn4.

1 Rom. 14: 23. 2 Lev. 18:4; 1 Sam. 15:22; Ef. 2:10. 3 1 Kor. 10:31. 4 Jes. 29:13, 14; Ezech. 20:18, 19; Matt. 15:7-9.

Maar wat zijn goede werken?

Antw. Alleen die uit waar geloof a, naar de wet Gods b, alleen Hem ter eer geschieden c, en niet die op ons goeddunken of op mensen-inzettingen gegrond zijn d.

a Ro 14:23 b Le 18:4 1Sa 15:22 Eph 2:10 c 1Co 10:31 d Eze 20:18,19 Jes 29:13 Mt 15:7-9

 

 

 

 

 

 

 

DE WET

 

 

VAN DE WET

 

   

Lord's Day 34

Zondag 34

ZONDAG 34

92.

Frage 92 :

92.

Vraag 92:

Vr.92.

Quae est lex Dei?

Locutus est Deus omnia verba haec. Primum praeceptum Ego sum Dominus Deus tuus, qui eduxi te ex Aegypto, domo servitutis. Non habebis deos alios in conspectu meo. Secundum Ne sculpas tibi simulacrum nec ullam imaginem effingas eorum, quae aut supra sunt in coelo, aut infra in terra, aut in aquis sub terra; neque incurves te illis neque colas ea. Ego enim sum Dominus Deus tuus, fortis, zelotes, vindicans peccata parentum in filiis idque in tertia et quarta progenie eorum, qui oderunt me et misericordia utens in millesima meorum, qui diligunt me et observant praecepta mea. Tertium Ne usurpes nomen Domini Dei tui temere. Neque enim Dominus dimittet eum impunitum, qui nomen suum vane usurpaverit. Quartum Memento, ut diem sabbathi sanctifices. Sex diebus operaberis et facies omne opus tuum. At septimo die sabbathum erit Domino Deo tuo. Non facies ullum opus, nec tu, nec filius tuus, nec filia tua, nec servus tuus, nec ancilla tua, nec iumentum tuum, nec advena, qui est intra portas tuas. Nam sex diebus fecit Deus coelum, terram, mare et quaecumque in iis sunt et requievit die septimo, ideoque benedixit diei sabbathi et sanctificavit eum. Quintum Honora patrem tuum et matrem tuam, ut diu vivas in terra, quam tibi Dominus Deus tuus daturus est. Sextum Non occides. Septimum Non committes adulterium. Octavum Non furaberis. Nonum Non dices contra proximum tuum falsum testimonium. Decimum Non concupisces domum proximi tui, nec concupisces uxorem proximi tui nec servum eius, nec ancillam, nec bovem, nec asinum, nec quicquam eorum, quae sunt proximi tui.

Wie lautet das Gesetz des Herrn?

Gott redete alle diese Worte (2.Mose 20,1-17; 5.Mose 5,6-21):

Das erste Gebot
»Ich bin der HERR, dein Gott, der ich dich aus Ägyptenland, aus dem Diensthaus geführt habe. Du sollst keine anderen Götter vor mir haben.«

Das zweite
»Du sollst dir kein Bildnis noch irgendein Gleichnis machen, weder von dem, was oben im Himmel, noch von dem, was unten auf der Erde, oder von dem, was im Wasser unter der Erde ist. Du sollst sie nicht anbeten, noch ihnen dienen. Denn ich der HERR, dein Gott, bin ein starker, eifernder Gott, der die Missetat der Väter heimsucht an den Kindern bis ins dritte und vierte Glied, derer, die mich hassen, und tue Barmherzigkeit an viel Tausenden, die mich lieben und meine Gebote halten.«

Das dritte
»Du sollst den Namen des HERRN, deines Gottes, nicht mißbrauchen; denn der HERR wird den nicht ungestraft lassen, der seinen Namen mißbraucht.«

Das vierte
»Gedenke des Sabbattags, daß du ihn heiligst. Sechs Tage sollst du arbeiten und alle deine Werke tun, aber am siebenten Tag ist der Sabbat des HERRN, deines Gottes; da sollst du keine Arbeit tun, noch dein Sohn, noch deine Tochter, noch dein Knecht, noch deine Magd, noch dein Vieh, noch der Fremdling, der in deinen Toren ist. Denn in sechs Tagen hat der HERR Himmel und Erde gemacht und das Meer und alles, was darinnen ist, und ruhte am siebenten Tag; darum segnete der HERR den Sabbattag und heiligte ihn.«

Das fünfte
»Du sollst deinen Vater und deine Mutter ehren, auf daß du lang lebst im Land, das dir der HERR, dein Gott, gibt.«

Das sechste
»Du sollst nicht töten.«

Das siebente
»Du sollst nicht ehebrechen.«

Das achte
»Du sollst nicht stehlen.«

Das neunte
»Du sollst kein falsch Zeugnis reden wider deinen Nächsten.«

Das zehnte
»Laß dich nicht gelüsten nach deines Nächsten Haus; laß dich nicht gelüsten nach deines Nächsten Weibes, noch seines Knechtes, noch seiner Magd, noch seines Ochsen, noch seines Esels, noch alles, was dein Nächster hat.«

Q. What is the law of the LORD?

A. God spoke all these words, saying: I am the LORD your God, who brought you out of the land of Egypt, out of the house of bondage. 1. You shall have no other gods before Me. 2. You shall not make for yourself a graven image, 2. or any likeness of anything that is in heaven above, 2. or that is in the earth beneath, 2. or that is in the water under the earth; 2. you shall not bow down to them or serve them; 2. for I the LORD your God am a jealous God, 2. visiting the iniquity of the fathers upon the children 2. to the third and fourth generation 2. of those who hate Me, 2. but showing steadfast love to thousands of those 2. who love Me and keep My commandments. 3. You shall not take the Name of the LORD your God 3. in vain; 3. for the LORD will not hold him guiltless 3. who takes His Name in vain. 4. Remember the sabbath day, to keep it holy. 4. Six days you shall labour, and do all your work; 4. but the seventh day is a sabbath to the LORD your 4. God; 4. in it you shall not do any work, 4. you, or your son, or your daughter, 4. your manservant, or your maidservant, 4. or your cattle, 4. or the sojourner who is within your gates; 4. for in six days the LORD made heaven and earth, 4. the sea, and all that is in them, 4. and rested the seventh day; 4. therefore the LORD blessed the sabbath day 4. and hallowed it. 5. Honour your father and your mother, 5. that your days may be long 5. in the land which the LORD your God gives you. 6. You shall not kill. 7. You shall not commit adultery. 8. You shall not steal. 9. You shall not bear false witness against your neighbour. 10. you shall not covet your neighbour's house; 10. you shall not covet your neighbour's wife, 10. or his manservant, or his maidservant, 10. or his ox, or his ass, 10. or anything that is your neighbour's.1

1 Ex. 20:1-17; Deut. 5:6-21.

Hoe luidt de wet van de HERE?

Antwoord: God sprak al deze woorden, Exodus 20: 2-17, Deuteronomium 5: 6-21: Ik ben de HERE uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb. Eerste gebod: Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben. Tweede gebod: Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HERE, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid van de vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten, en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden. Derde gebod: Gij zult de naam van de HERE, uw God, niet ijdel gebruiken, want de HERE zal niet onschuldig houden wie zijn naam ijdel gebruikt. Vierde gebod: Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt; zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de HERE, uw God; dan zult gij geen werk doen, gij noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch de vreemdeling die in uw steden woont. Want in zes dagen heeft de HERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom zegende de HERE de sabbatdag en heiligde die. Vijfde gebod: Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de HERE, uw God, u geven zal. Zesde gebod: Gij zult niet doodslaan. Zevende gebod: Gij zult niet echtbreken. Achtste gebod: Gij zult niet stelen. Negende gebod: Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste. Tiende gebod: Gij zult niet begeren het huis van uw naaste; gij zult niet begeren de vrouw van uw naaste, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is.

 

 

Hoe luidt de wet des Heeren?

Antw. God sprak al deze woorden, Ex.20:1-17, Deut.5:6-21:
Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb.

Het eerste gebod

Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.

Het tweede gebod

Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van hetgeen boven in den hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is.Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde, en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten; En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en Mijn geboden onderhouden.

Het derde gebod

Gij zult den Naam des HEEREN uws Gods niet ijdellijk gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden, die Zijn Naam ijdellijk gebruikt.

Het vierde gebod

Gedenkt den sabbatdag, dat gij dien heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is; Want in zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HEERE den sabbatdag, en heiligde denzelven.

Het vijfde gebod

Eert uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land, dat u de HEERE uw God geeft.

Het zesde gebod

Gij zult niet doodslaan.

Het zevende gebod

Gij zult niet echtbreken.

Het achtste gebod

Gij zult niet stelen.

Het negende gebod

Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.

Het tiende gebod

Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat uws naasten is.

93.

Frage 93 :

93.

Vraag 93:

Vr.93.

Quomodo dividuntur haec praecepta?

In duas tabulas, quarum prior quattuor praeceptis tradit, quo pacto nos erga Deum geramus; posterior sex praeceptis, quae officia proximo debeamus.

Wie werden diese Gebote eingeteilt?

In zwei Tafeln (2.Mose 34,28; 5.Mose 4,13; 10,3.4), deren erste in vier Geboten lehrt, wie wir uns gegenüber Gott verhalten sollen; die zweite in sechs Geboten, was wir unserem Nächsten schuldig sind (Mt 22,37-39).

Q. How are these commandments divided?

A. Into two parts. The first teaches us how to live in relation to God; the second, what duties we owe our neighbour.1

1 Matt. 22:37-40.

Hoe worden deze tien geboden ingedeeld?

Antwoord: In twee tafelen1. Het eerste leert hoe wij ons tegenover God moeten gedragen; de tweede wat wij aan onze naaste verplicht zijn2.

1 Ex. 31: 18; Deut. 4: 13; Deut. 10: 3, 4. 2 Matt. 22: 37-40.

Hoe worden deze tien geboden gedeeld?

Antw. In twee tafelen a; waarvan de eerste leert, hoe wij ons jegens God zullen houden; de andere, wat wij onzen naaste schuldig zijn b.

a De 4:13 Ex 34:28 De 10:3,4 b Mt 22:37-40

94.

Frage 94 :

94.

Vraag 94:

Vr.94.

Quid postulat Deus in primo praecepto?

Ut, quam mihi cara est salus animae meae, tam studiose vitem et fugiam omnem idololatriam, magiam, incantationem, superstitionem, invocationem sanctorum, aut ceterarum creaturarum, unicum autem et verum Deum recte agnoscam, ipsi soli fidam, summa humilitate et patientia me illi subiiciam, ab eo solo omnia bona exspectem, denique intimo cordis affectu ipsum amem, reverear, venerer, adeo ut omnibus potius creaturis renuntiem, quam ut vel minimum contra eius volutatem committam.

Was fordert der Herr im ersten Gebot?

Daß ich bei Verlust von Heil und Seligkeit meiner Seele alle Abgötterei (1.Kor 6,9.10; 10,7 .14), Zauberei, abergläubische Segen (3.Mose 19,31; 5.Mose 18,10-12), Anrufen der Heiligen oder anderer Kreaturen (Mt 4,10; Offb 19,10; 22,8.9) meiden und fliehen soll und den einen wahren Gott recht erkennen (Joh 17,3), ihm allein vertrauen (Jer 17,5), in aller Demut (1. Petr 5,5.6) und Geduld (Hebr 10,36; Kol 1,11; Röm 5,3.4; 1.Kor 10,10; Phil 2,14) von ihm allein alles Gute erwarten (Ps 104,27-30; Jes 45,7; Jak 1,17) und ihn von ganzem Herzen lieben (5.Mose 6,5; Mt 22,37), fürchten (5.Mose 6,2; Ps 111,10; Spr 1,7; 9,10; Mt 10,28) und ehren (Mt 4,10; 5.Mose 10,20.21), so daß ich eher alle Kreaturen aufgebe, als im Geringsten gegen seinen Willen handle (Mt 5,29.30; 10,37; Apg 5,29).

Q. What does the LORD require in the first commandment?

A. That for the sake of my very salvation I avoid and flee all idolatry,1 witchcraft, superstition,2 and prayer to saints or to other creatures.3 Further, that I rightly come to know the only true God.4 trust in Him alone,5 submit to Him with all humility6 and patience,7 expect all good from Him only,8 and love,9 fear,10 and honour Him11 with all my heart. In short, that I forsake all creatures rather than do the least thing against His will.12

1 I Cor. 6:9, 10; 10:5-14; I John 5:21. 2 Lev. 19:31; Deut. 18:9-12. 3 Matt. 4:10; Rev. 19:10; 22:8, 9. 4 John 17:3. 5 Jer. 17:5, 7. 6 I Pet. 5:5, 6. 7 Rom. 5:3, 4; I Cor. 10:10; Phil. 2:14; Col. 1:11; Heb. 10:36. 8 Ps. 104:27, 28; Is. 45:7; James 1:17. 9 Deut. 6:5; (Matt. 22:37). 10 Deut. 6:2; Ps. 111:10; Prov. 1:7; 9:10; Matt. 10:28; I Pet. 1:17. 11 Deut. 6:13; (Matt. 4:10); Deut. 10:20. 12 Matt. 5:29, 30; 10:37-39; Acts 5:29.

Wat gebiedt God in het eerste gebod?

Antwoord: Ten eerste dat ik, als mijn heil mij lief is, alle afgoderij1, tovenarij, waarzeggerij, bijgeloof2, aanroeping van de heiligen of van andere schepselen3 vermijd en ontvlucht. Ten tweede dat ik de enige ware God naar waarheid leer kennen4, Hem alleen vertrouw5, met alle ootmoed6 en geduld mij aan Hem alleen onderwerp7, al het goede van Hem alleen verwacht8, Hem met heel mijn hart liefheb9, vrees10 en eer11, en wel zo, dat ik eerder alle schepselen prijsgeef, dan dat ik het minste of geringste tegen zijn wil zou doen12.

1 1 Kor. 6:10; 1 Kor. 10:7, 14; 1 Joh. 5:21. 2 Lev. 19:31; Deut. 18:9-12. 3 Matt. 4:10; Openb. 19:10; Openb. 22:8, 9. 4 Joh. 17:3. 5 Jer. 17:5, 7. 6 1 Petr. 5:5. 7 Rom. 5:3-5; 1 Kor. 10:10; Filip. 2:14; Kol. 1:11; Hebr. 10:36. 8 Ps. 104:27-30; Jes. 45:7; Jak. 1:17. 9 Deut. 6:5; Matt. 22:37, 38. 10 Deut. 6:2; Ps. 111:10; Spr. 1:7; Spr. 9:10; Matt. 10:28. 11 Deut. 10: 20; Matt. 4:10. 12 Matt. 5:29, 30; Matt. 10:37-39; Hand. 5:29.

Wat gebiedt God in het eerste gebod?

Antw. Dat ik, zo lief als mij mijner ziele zaligheid is, alle afgoderij a, toverij, waarzegging, superstitie of bijgeloof b, aanroeping van de heiligen of van andere schepselen c, mijde en vliede, en den enigen waren God recht lere kennen d, Hem alleen vertrouwe e, in alle ootmoedigheid f en lijdzaamheid mij Hem alleen onderwerpe g, van Hem alleen alles goeds h verwachte, Hem van ganser harte liefhebbe i, vreze j en ere k, alzo, dat ik eer van alle schepselen afga en die varen late, dan dat ik in het allerminste tegen Zijn wil doe l.

a 1Jo 5:21 1Co 6:10 1Co 10:7,14 b Le 19:31 De 18:9,10 c Mt 4:10 Opb 19:10 Opb 22:8,9 d Joh 17:3 e Jer 17:5,7 f 1Pe 5:5 g Heb 10:36 Col 1:11 Ro 5:3,4 1Co 10:10 Php 2:14 h Ps 104:27 Jes 45:7 Jak 1:17 i De 6:5 Mt 22:37 j De 6:2 Ps 111:10 Spr 1:7 Spr 9:10 Mt 10:28 k Mt 4:10 De 10:20 l Mt 5:29 Mt 10:37 Han 5:29

95.

Frage 95 :

95.

Vraag 95:

Vr.95.

Quid est idololatria?

Est loco unius Dei aut praeter unum illum et verum Deum, qui se in suo verbo patefecit, aliud quippiam fingere aut habere. in quo spem reponas.

Was ist Abgötterei?

Anstatt des einen wahren Gottes, der sich in seinem Wort offenbart hat, oder neben ihm etwas anderes ausdenken oder haben, worauf der Mensch sein Vertrauen setzt (Eph 5,5; 1.Chr 16,26; Phil 3,19; Gal 4,8; Eph 2,12; 1.Joh 2,23; 2.Joh 1,9; Joh 5,23).

Q. What is idolatry?

A. Idolatry is having or inventing something in which to put our trust instead of, or in addition to, the only true God who has revealed Himself in His Word.1

1 I Chron. 16:26; Gal. 4:8, 9; Eph. 5:5; Phil. 3:19.

Wat is afgoderij?

Antwoord: Afgoderij is in plaats van de enige ware God, die Zich in zijn Woord geopenbaard heeft, of naast Hem iets anders verzinnen of hebben, waarop de mens zijn vertrouwen stelt1.

1 1 Kron. 16:26; Jes. 44: 16, 17; Joh. 5: 23; Gal. 4:8; Ef. 2: 12; Ef. 5:5; Filip. 3:19; 1 Joh. 2: 23; 2 Joh. 1: 9.

Wat is afgoderij?

Antw. Afgoderij is in de plaats des enigen waren Gods, Die Zich in Zijn Woord geopenbaard heeft, of benevens Hem, iets anders verzinnen of hebben, waarop de mens zijn vertrouwen zet a.

a Eph 5:5 1Kr 16:26 Php 3:19 Ga 4:8 Eph 2:12 1Jo 2:23 2Jo 1:9 Joh 5:23

   

Lord's Day 35

Zondag 35

ZONDAG 35

96.

Frage 96 :

96.

Vraag 96:

Vr.96.

Quid postulat secundum praeceptum?

Ne Deum ulla imagine aut figura exprimamus, neve ulla alia ratione eum colamus, quam qua se in suo verbo coli praecepit.

Was will Gott im zweiten Gebot?

Daß wir Gott in keiner Weise abbilden (5.Mose 4,15-19; Jes 40,18-25; Röm 1,23.24; Apg 17,29), noch auf irgendeine andere Weise, als er in seinem Wort befohlen hat, verehren sollen (1.Sam 15,23; 5.Mose 12,30.31; 13,1; Mt 15,9).

Q. What does God require in the second commandment?

A. We are not to make an image of God in any way,1 nor to worship Him in any other manner than He has commanded in His Word.2

1 Deut. 4:15-19; Is. 40:18-25; Acts 17:29; Rom. 1:23. 2 Lev. 10:1-7; Deut. 12:30; I Sam. 15:22, 23; Matt. 15:9; John 4:23, 24.

Wat eist God in het tweede gebod?

Antwoord: Dat wij God op geen enkele manier afbeelden1 en Hem op geen andere wijze vereren dan Hij in zijn Woord bevolen heeft2.

1 Deut. 4:15, 16; Jes. 40: 18, 19, 25; Hand. 17:29; Rom. 1:23-25. 2 Deut. 12:30-32; 1 Sam. 15: 23; Matt. 15:9.

Wat eist God in het tweede gebod?

Antw. Dat wij God in generlei wijze afbeelden a, en op geen andere wijze vereren, dan Hij in Zijn Woord bevolen heeft b.

a Jes 40:18,19,25 De 4:15,16 Ro 1:23 Han 17:29 b 1Sa 15:23 De 12:30 Mt 15:9

97.

Frage 97 :

97.

Vraag 97:

Vr.97.

An nullae ergo prorsus fingendae sunt imagines aut simulacra?

Deus nec ulla ratione effingi debet nec potest. Creaturas autem, etsi exprimere quidem licet, vetat tamen Deus earum imagines fingi aut haberi, quo vel ipsas, vel Deum per ipsas colamus, aut honoremus.

Soll man denn gar kein Bildnis machen?

Gott kann und soll in keiner Weise abgebildet werden; die Kreaturen dürfen zwar abgebildet werden, jedoch verbietet Gott, ihr Bildnis zu machen und zu haben, um sie zu verehren oder ihm damit zu dienen (2.Mose 23,24.25; 34,10-14 .17; 4.Mose 33,52; 5.Mose 7,5; 12,3; 16,22; 2.Kön 18,3.4).

Q. May we then not make any image at all?

A. God cannot and may not be visibly portrayed in any way. Creatures may be portrayed, but God forbids us to make or have any images of them in order to worship them or to serve God through them.1

1 Ex. 34:13, 14, 17; Num. 33:52; II Kings 18:4, 5; Is. 40:25.

Mag men dan helemaal geen beelden maken?

Antwoord: God kan en mag op geen enkele manier afgebeeld worden. De schepselen mogen wel afgebeeld worden, maar God verbiedt dat wij een afbeelding van hen maken of hebben om die te vereren of God daardoor te dienen1.

1 Ex. 34:13, 14, 17; Deut. 12: 3, 4; Deut. 16: 22; 2 Kon. 18:4; Jes. 40:25.

Mag men dan ganselijk geen beelden maken?

Antw. God kan en mag in generlei wijze afgebeeld worden a. Maar de schepselen, al is het dat zij mogen afgebeeld worden, zo verbiedt toch God hun beeltenis te maken en te hebben, om die te vereren, of God daardoor te dienen b.

a Jes 40:25 b Ex 34:17 Ex 23:24 Ex 34:13 Nu 33:52

98.

Frage 98 :

98.

Vraag 98:

Vr.98.

An autem in templis imagines tolerari non possunt, quae pro libris sint imperitae multitudini?

Minime; neque enim decet nos sapientiores esse Deo, qui suam ecclesiam non mutis simulacris, sed viva praedicatione Verbi sui vult erudiri

Dürfen aber nicht die Bilder als »der Laien Bücher« in den Kirchen geduldet werden?

Nein; denn wir sollen nicht weiser sein als Gott, der seine Christenheit nicht durch stumme Götzen (Jer 10,8; Hab 2,18.19), sondern durch die lebendige Predigt seines Worts unterwiesen haben will (2. Petr 1,19; 2.Tim 3,16.17).

Q. But may images not be tolerated in the churches as "books for the laity"?

A. No, for we should not be wiser than God. He wants His people to be taught not by means of dumb images1 but by the living preaching of His Word.2

1 Jer. 10:8; Hab. 2:18-20. 2 Rom. 10:14, 15, 17; II Tim. 3:16, 17; II Pet. 1:19.

Maar zou men de beelden als 'boeken der leken' in de kerken mogen toelaten?

Antwoord: Nee, want wij moeten niet wijzer zijn dan God, die zijn christenen niet door stomme beelden1, maar door de levende verkondiging van zijn Woord wil laten onderwijzen2.

1 Jer. 10:5, 8; Hab. 2:18, 19. 2 Rom. 10:14-17; 2 Tim. 3:16, 17; 2 Petr. 1:19.

Maar zou men de beelden in de kerken als boeken der leken niet mogen dulden?

Antw. Neen; want wij moeten niet wijzer zijn dan God, Dewelke Zijn Christenen niet door stomme beelden a, maar door de levende verkondiging Zijns Woords wil onderwezen hebben b.

a Jer 10:8 Hab 2:18,19 b Ro 10:14,15,17 2Pe 1:19 2Ti 3:16,17

   

Lord's Day 36

Zondag 36

ZONDAG 36

99.

Frage 99 :

99.

Vraag 99:

Vr.99.

Quid sancit Deus tertio praecepto?

Ut non solum exsencrando aut peierando, verum etiam temere iurando nomen Dei contumeliose aut irreverenter ne usurpemus, neve tacendo aut connivendo, horrendis istis sceleribus communicemus; sed sacrosancto Dei nomine summa cum religione et veneratione utamur, ut vera et constanti confessione, invocatione, omnibus denique verbis et actionibus nostris ipse celebretur.

Was will das dritte Gebot?

Daß wir nicht nur mit Fluchen (3.Mose 24,11-16) oder mit falschem Eid (3.Mose 19,12), sondern auch mit unnötigem Schwören (Mt 5,37; Jak 5,12) den Namen Gottes nicht lästern oder mißbrauchen, noch uns mit unserem Stillschweigen und Zusehen an solchen schrecklichen Sünden mitschuldig machen. Und zusammengefaßt, daß wir den heiligen Namen Gottes nicht anders, als mit Furcht und Ehrerbietung gebrauchen (Jes 45,23), so daß er von uns recht bekannt (Mt 10,32), angerufen (1.Tim 2,8) und in allen unseren Worten und Werken (Röm 2,24; 1.Tim 6,1; Kol 3,16.17) gepriesen wird.

Q. What is required in the third commandment?

A. We are not to blaspheme or to abuse the Name of God by cursing,1 perjury,2 or unnecessary oaths,3 nor to share in such horrible sins by being silent bystanders.4 In short, we must use the holy Name of God only with fear and reverence,5 so that we may rightly confess Him,6 call upon Him,7 and praise Him in all our words and works.8

1 Lev. 24:10-17. 2 Lev. 19:12 3 Matt. 5:37; James 5:12. 4 Lev. 5:1; Prov. 29:24. 5 Ps. 99:1-5; Is. 45:23; Jer. 4:2. 6 Matt. 10:32, 33; Rom. 10:9, 10. 7 Ps. 50:14, 15; I Tim. 2:8. 8 Rom. 2:24; Col. 3:17; I Tim. 6:1.

Wat eist God in het derde gebod?

Antwoord: Dat wij Gods naam niet lasteren of misbruiken door vloeken1 of door een valse eed2 en evenmin door onnodig zweren3. Verder dat wij ons ook niet door zwijgen of toelaten aan zulke gruwelijke zonden mee schuldig maken4. Kortom, dat wij de heilige naam van God alleen met ontzag en eerbied gebruiken5, zodat Hij door ons naar waarheid beleden6 en aangeroepen7 en in al onze woorden en werken geprezen wordt8.

1 Lev. 24:15, 16. 2 Lev. 19:12. 3 Matt. 5:37; Jak. 5:12. 4 Lev. 5:1; Spr. 29:24. 5 Jes. 45:23; Jer. 4:2. 6 Matt. 10:32; Rom. 10:9, 10. 7 Ps. 50: 15; 1 Tim. 2:8. 8 Rom. 2:24; Kol. 3:17; 1 Tim. 6:1.

Wat wil het derde gebod?

Antw. Dat wij niet alleen met vloeken a of met valsen eed b, maar ook met onnodig zweren c, den Naam Gods niet lasteren noch misbruiken, noch ons met ons stilzwijgen en toezien zulke schrikkelijke zonden deelachtig maken d; en in het kort, dat wij den heiligen Naam Gods anders niet dan met vreze en eerbied gebruiken e, opdat Hij van ons recht beleden f, aangeroepen g, en in al onze woorden en werken geprezen worde h.

a Le 24:15,16 b Le 19:12 c Mt 5:37 Jak 5:12 d Le 5:1 Spr 29:24 e Jer 4:2 Jes 45:23 f Mt 10:32 Ro 10:9,10 g Ps 50:15 1Ti 2:8 h Col 3:17 Ro 2:24 1Ti 6:1

100.

Frage 100 :

100.

Vraag 100:

Vr.100.

Estne igitur adeo grave peccatum iurando aut dira imprecando nomen Dei temerare, ut Deus etiam iis succenseat, qui quantum in se est, illud non prohibent aut impediunt?

Certe gravissimum: Neque enim ullum est peccatum maius aut quod Deum gravius offendat, quam sacri ipsius nominis contumelia. Quocirca etiam id scelus morte multari voluit.

Ist denn durch Schwören und Fluchen Gottes Namen Lästern so eine schwere Sünde, daß Gott auch über die zürnt, die, soviel an ihnen liegt, nicht helfen, sie zu verhindern und zu verbieten?

Ja freilich (3.Mose 5,1); denn keine Sünde ist größer, noch erzürnt Gott heftiger, als Lästerung seines Namens; darum hat er sie auch mit dem Tod zu strafen befohlen (3.Mose 24,15.16).

Q. Is the blaspheming of God's Name by swearing and cursing such a grievous sin that God is angry also with those who do not prevent and forbid it as much as they can?

A. Certainly,1 for no sin is greater or provokes God's wrath more than the blaspheming of His Name. That is why He commanded it to be punished with death.2

1 Lev. 5:1. 2 Lev. 24:16.

Is het lasteren van Gods naam door zweren en vloeken dan zo'n grote zonde, dat God ook toornt tegen hen die het vloeken en zweren niet zoveel mogelijk helpen tegengaan en verbieden?

Antwoord: Ja zeker, want geen zonde is groter en wekt Gods toorn meer op dan het lasteren van zijn naam. Daarom heeft Hij op deze zonde de doodstraf gesteld1.

1 Lev. 24: 16; Ef. 5: 11.

Is het dan zo grote zonde, Gods Naam met zweren en vloeken te lasteren, dat God Zich ook over diegenen vertoornt, die, zoveel als hun mogelijk is, het vloeken en zweren niet helpen weren en verbieden?

Antw. Ja gewisselijk a; want er is geen groter zonde, noch die God meer vertoornt, dan de lastering Zijns Naams; waarom Hij die ook met den dood te straffen bevolen heeft b.

a Spr 29:24 Le 5:1 b Le 24:16

   

Lord's Day 37

Zondag 37

ZONDAG 37

101.

Frage 101 :

101.

Vraag 101:

Vr.101.

Potestne quis etiam pie per nomen Dei iurare?

Potest, cum vel magistratus id exigit, vel alioqui necessitas hoc pacto fidem firmari et veritatem stabiliri postulat, quo et gloria Dei illustretur et aliorum saluti consulatur. Nam eius generis iusiurandum Verbo Dei sancitur ideoque etiam a sanctis in veteri et novo foedere recte est usurpatum.

Darf man aber überhaupt als Christ bei dem Namen Gottes einen Eid schwören?

Ja; wenn es die Obrigkeit von ihren Untertanen oder sonst die Not erfordert, Treue und Wahrheit zu Gottes Ehre und des Nächsten Heil dadurch zu erhalten und zu fördern. Denn solches Schwören eines Eides ist in Gottes Wort gegründet (5.Mose 6,13; 10,20; Jes 48,1; Hebr 6,16) und deshalb von den Heiligen im Alten und Neuen Testament recht gebraucht worden (1.Mose 21,24; 31,53.54; Jos 9,15 .19; 1.Sam 24,23; 2.Sam 3,35; 1.Kön 1,28-30; Röm 1,9; 2.Kor 1,23).

Q. But may we swear an oath by the Name of God in a godly manner?

A. Yes, when the government demands it of its subjects, or when necessity requires it, in order to maintain and promote fidelity and truth, to God's glory and for our neighbour's good. Such oath-taking is based on God's Word1 and was therefore rightly used by saints in the Old and the New Testament.2

1 Deut. 6:13; 10:20; Jer. 4:1, 2; Heb. 6:16. 2 Gen. 21:24; 31:53; Josh. 9:15; I Sam. 24:22; I Kings 1:29, 30; Rom. 1:9; II Cor. 1:23.

Maar kan men ook godvrezend bij de naam van God zweren?

Antwoord: Ja, wanneer de overheid het van haar onderdanen eist of in geval van nood, om daardoor trouw en waarheid te bekrachtigen, en dat tot eer van God en tot heil van de naaste. Want zo'n eed is op Gods Woord gegrond1 en werd daarom door de heiligen in het oude en nieuwe verbond terecht gebruikt2.

1 Deut. 6:13; Deut. 10:20; Hebr. 6:16. 2 Gen. 21:24; Gen. 31:53; 1 Sam. 24:22, 23; 1 Kon. 1:29, 30; Rom. 1:9; Rom. 9: 1; 2 Kor. 1:23.

Maar mag men ook godzaliglijk bij den Naam Gods een eed zweren?

Antw. Ja, als het de overheid van haar onderdanen, of anderzins ook de nood vordert, om trouw en waarheid daardoor te bevestigen, en dat tot Gods eer en des naasten heil; want zulk eedzweren is in Gods Woord gegrond a, en daarom ook van de heiligen in het Oude en Nieuwe Testament recht gebruikt geweest b.

a De 6:13 De 10:20 Jes 48:1 Heb 6:16 b Ge 21:24 Ge 31:53 Jos 9:15 1Sa 24:22 2Sa 3:35 1Ko 1:29 Ro 1:9 Ro 9:1 2Co 1:23 (* 1Sa 24:22 AV = 1Sa 24:23 SV)

102.

Frage 102 :

102.

Vraag 102:

Vr.102.

Estne licitum iurare per sanctos aut alias creaturas?

Non; nam legitimum iuramentum est invocatio Dei, qua petitur, ut is tamquam unicus cordium inspector, testimonium det veritati et iurantem puniat, si sciens fallat. Porro hic honos nulli creaturae convenit.

Darf man auch bei den Heiligen oder anderen Kreaturen einen Eid schwören?

Nein; denn ein rechtmäßiger Eid ist eine Anrufung Gottes, daß er als der alleinige Kenner des Herzens der Wahrheit Zeugnis geben wolle und mich strafen, wenn ich falsch schwöre (2.Kor 1,23); diese Ehre gebührt aber keiner Kreatur (Mt 5,34-36; Jak 5,12).

Q. May we also swear by saints or other creatures?

A. No. A lawful oath is a calling upon God, who alone knows the heart, to bear witness to the truth, and to punish me if I swear falsely.1 No creature is worthy of such honour.2

1 Rom. 9:1; II Cor. 1:23. 2 Matt. 5:34-37; 23:16-22; James 5:12.

Mag men ook bij de heiligen of andere schepselen zweren?

Antwoord: Nee, want rechtmatig zweren is God aanroepen, of Hij, die als enige het hart kent, voor de waarheid wil getuigen en mij wil straffen, indien ik vals zweer1. Deze eer komt aan geen schepsel toe2.

1 Rom. 9:1; 2 Kor. 1:23. 2 Matt. 5:34-36; Jak. 5:12.

Mag men ook bij de heiligen, of bij enige andere schepselen een eed zweren?

Antw. Neen; want een rechten eed zweren is God aanroepen, dat Hij, als Die alleen het hart kent, der waarheid getuigenis wil geven, en mij straffe, indien ik valselijk zweer a; welke eer aan geen schepsel toebehoort b.

a 2Co 1:23 Ro 9:1 b Mt 5:34-36 Jak 5:12

   

Lord's Day 38

Zondag 38

ZONDAG 38

103.

Frage 103 :

103.

Vraag 103:

Vr.103.

Quid praecipit Deus in quarto praecepto?

Primum, ut ministerium evangelii et scholae conserventur, utque ego cum aliis, tum praecipue festis diebus studiose coetus divinos frequentem, Verbum Dei diligenter audiam, utar Sacramentis, precibus publicis meas quoque preces adiungam, pro facultatibus aliquid conferam in pauperes. Deinde, ut in omni vita a pravis actionibus vacem, Domino concedens, ut per Spiritum Sanctum in me suum opus faciat atque ita sempiternum illud sabbathum in hac vita exordiar.

Was will Gott im vierten Gebot?

Gott will erstens, daß das Predigtamt und Schulen erhalten werden (Tit 1,5; 1.Tim 3,1 .8.9; 4,13; 5,17; 1.Kor 9,11 .13.14; 2.Tim 2,2; 3,15) und ich, besonders am Feiertag, zu der Gemeinde Gottes fleißig komme (Ps 40,10.11; 68,27; Apg 2,42 .46), um das Wort Gottes zu lernen (1.Kor 14,19 .29 .31), die heiligen Sakramente zu gebrauchen (1.Kor 11,33), den Herrn öffentlich anzurufen (1.Tim 2,1-3 .8; 1.Kor 14,16) und das christliche Almosen zu geben (1.Kor 16,2). Zweitens, daß ich alle Tage meines Lebens von meinen bösen Werken ablasse, den Herrn durch seinen Geist in mir wirken lasse und so den ewigen Sabbat in diesem Leben anfange (Jes 66,23).

Q. What does God require in the fourth commandment?

A. First, that the ministry of the gospel and the schools be maintained1 and that, especially on the day of rest, I diligently attend the church of God2 to hear God's Word,3 to use the sacraments,4 to call publicly upon the LORD,5 and to give Christian offerings for the poor.6 Second, that all the days of my life I rest from my evil works, let the LORD work in me through His Holy Spirit, and so begin in this life the eternal sabbath.7

1 Deut. 6:4-9; 20-25; I Cor. 9:13, 14; II Tim. 2:2; 3:13-17; Tit. 1:5. 2 Deut. 12:5-12; Ps. 40:9, 10; 68:26; Acts 2:42-47; Heb. 10:23-25. 3 Rom. 10:14-17; I Cor. 14:26-33; I Tim. 4:13. 4 I Cor. 11:23, 24. 5 Col. 3:16; I Tim. 2:1. 6 Ps. 50:14; I Cor. 16:2; II Cor. 8 and 9. 7 Is. 66:23; Heb. 4:9-11.

Wat gebiedt God in het vierde gebod?

Antwoord: Ten eerste dat gezorgd wordt voor het in stand houden van de dienst des Woords en van de scholen1, en dat ik vooral op de sabbat, dat is op de rustdag, trouw tot Gods gemeente zal komen2 om Gods Woord te horen3, de sacramenten te gebruiken4, God de Here publiek aan te roepen5 en de armen christelijke barmhartigheid te bewijzen6. Ten tweede dat ik al de dagen van mijn leven mijn slechte werken nalaat, de Here door zijn Geest in mij laat werken, en zo de eeuwige sabbat in dit leven begin7.

1 1 Kor. 9: 13, 14; 1 Tim. 3: 15; 2 Tim. 2: 2; 2 Tim 3: 14, 15; Tit. 1:5. 2 Lev. 23: 3; Ps. 40: 10, 11; Ps. 122: 1; Hand. 2:42, 46. 3 1 Kor. 14: 1, 3; 1 Tim. 4: 13; Openb. 1: 3. 4 Hand. 20: 7; 1 Kor. 11:23. 5 1 Kor. 14: 16; 1 Tim. 2:1-4. 6 Deut. 15: 11; 1 Kor. 16: 1,2; 1 Tim. 5: 16. 7 Hebr. 4:9, 10.

Wat gebiedt God in het vierde gebod?

Antw. Eerstelijk dat de kerkedienst, of het predikambt, en de scholen onderhouden worden a, en dat ik, inzonderheid op den sabbat, dat is op den rustdag, tot de gemeente Gods naarstiglijk kome b, om Gods Woord te horen c, de Sacramenten te gebruiken d, God den Heere openlijk aan te roepen e, en den armen Christelijke handreiking te doen f; ten andere dat ik al de dagen mijns levens van mijn boze werken ruste, den Heere door Zijn Geest in mij werken late, en alzo den eeuwigen sabbat in dit leven aanvange g.

a Tit 1:5 2Ti 3:14 1Co 9:13,14 2Ti 2:2 2Ti 3:15 b Ps 40:9,10 Ps 68:26 Han 2:42 (* Ps 40:9,10 AV = Ps 40:10,11 SV, Ps 68:26 AV = Ps 68:27 SV) c 1Ti 4:13 1Co 14:29 d 1Co 11:33 e 1Ti 2:1 1Co 14:16 f 1Co 16:2 g Jes 66:23

   

Lord's Day 39

Zondag 39

ZONDAG 39

104.

Frage 104 :

104.

Vraag 104:

Vr.104.

Quid nobis iniungit Deus in quinto praecepto?

Ut parentibus atque adeo omnibus, qui nobis praesunt, debitum honorem, amorem et fidem praestemus, nosque ipsorum fidelibus praeceptis et castigationi ea, qua par est, obedientia submittamus; tum etiam ut eorum vitia et mores nostra patientia toleremus, illud semper cogitantes, Deum nos illorum manu velle ducere ac regere.

Was will Gott im fünften Gebot?

Daß ich meinem Vater und meiner Mutter und allen, die mir vorgesetzt sind, alle Ehre, Liebe und Treue erweisen und mich aller guten Lehre und Strafe mit gebührendem Gehorsam unterwerfen (Eph 5,22; 6,1-4; Kol 3,18 .20-24; Spr 1,8; 4,1 .10 .20; 20,20; 2.Mose 21,17; Röm 13,1-5) und auch mit ihren Schwächen und Fehlern Geduld haben soll (Spr 23,22; 1.Mose 9,24.25; 1. Petr 2,18), weil uns Gott durch ihre Hand regieren will (Eph 6,4 .9; Kol 3,19 .21; Röm 13,1-5; Mt 22,21).

Q. What does God require in the fifth commandment?

A. That I show all honour, love, and faithfulness to my father and mother and to all those in authority over me, submit myself with due obedience to their good instruction and discipline,1 and also have patience with their weaknesses and shortcomings,2 since it is God's will to govern us by their hand.3

1 Ex. 21:17; Prov. 1:8; 4:1; Rom. 13:1, 2; Eph. 5:21, 22; 6:1-9; Col. 3:18-4:1. 2 Prov. 20:20; 23:22; I Pet.2:18. 3 Matt. 22:21, Rom. 13:1-8; Eph. 6:1-9; Col. 3:18-21.

Wat eist God in het vijfde gebod?

Antwoord: Dat ik aan mijn vader en moeder en aan allen die gezag over mij ontvangen hebben, alle eer, liefde en trouw bewijs, mij aan hun goede onderwijzing en tucht met gepaste gehoorzaamheid onderwerp1 en ook met hun zwakheid en gebreken geduld heb2, omdat God ons door hun hand wil regeren3.

1 Ex. 21:17; Spr. 1:8; Spr. 4:1; Rom. 13:1; Ef. 5: 22; Ef. 6:1, 2, 5; Kol. 3:18, 20, 22. 2 Spr. 23: 22; 1 Petr. 2:18. 3 Matt. 22:21; Rom. 13: 2, 4; Ef. 6: 4; Kol. 3: 20.

Wat wil God in het vijfde gebod?

Antw. Dat ik mijn vader en mijn moeder, en allen die over mij gesteld zijn, alle eer, liefde en trouw bewijze, en mij hunner goede leer en straf met behoorlijke gehoorzaamheid onderwerpe a, en ook met hun zwakheid en gebreken geduld hebbe b, aangezien het Gode belieft ons door hun hand te regeren c.

a Eph 6:1,2,5 Col 3:18,20,22 Eph 5:22 Spr 1:8 Spr 4:1 Spr 15:20 Spr 20:20 Ex 21:17 Ro 13:1 b Spr 23:22 Ge 9:24 1Pe 2:18 c Eph 6:4,9 Col 3:20 Ro 13:2,3 Mt 22:21

   

Lord's Day 40

Zondag 40

ZONDAG 40

105.

Frage 105 :

105.

Vraag 105:

Vr.105.

Quid flagitat Deus in sexto praecepto?

Ut proximo neque cogitationem neque verbis, neque gestibus, nedum factis, vel per me, vel per alium incommodem aut noceam neve eum oderim neu occidam, sed omnem vindictae cupiditatem abiiciam, Adhaec ne me ipsum laedam aut sciens in aliquod periculum coniiciam. Quocirca etiam, ne caedes fierent, magistratum gladio armavit.

Was will Gott im sechsten Gebot?

Daß ich meinen Nächsten weder mit Gedanken, noch mit Worten oder Gebärden, viel weniger mit der Tat, durch mich selbst oder andere schmähen, hassen, beleidigen oder töten soll (Mt 5,21.22; Mt 26,52; 1.Mose 9,6), sondern alle Rachgier ablegen (Eph 4,26; Röm 12,19; Mt 5,25; 18,35) und auch mir selbst keinen Schaden zufügen oder mich mutwillig in Gefahr begeben (Röm 13,14; Kol 2,23; Sir 3,27; Mt 4,7). Darum trägt auch die Obrigkeit, um den Totschlag zu verhindern, das Schwert (1.Mose 9,6; 2.Mose 21,14; Mt 26,52; Röm 13,4).

Q. What does God require in the sixth commandment?

A. I am not to dishonour, hate, injure, or kill my neighbour by thoughts, words, or gestures, and much less by deeds, whether personally or through another;1 rather, I am to put away all desire of revenge.2 Moreover, I am not to harm or recklessly endanger myself.3 Therefore, also, the government bears the sword to prevent murder.4

1 Gen. 9:6; Lev. 19:17, 18; Matt. 5:21, 22; 26:52. 2 Prov. 25:21, 22; Matt. 18:35; Rom. 12:19; Eph. 4:26. 3 Matt. 4:7; 26:52; Rom. 13:11-14. 4 Gen. 9:6; Ex. 21:14; Rom. 13:4.

Wat eist God in het zesde gebod?

Antwoord: Dat ik mijn naaste niet van zijn eer beroof, niet haat, kwets of dood1. Dit mag ik niet doen met gedachten, woorden of gebaren en nog veel minder met de daad, ook niet door middel van anderen, maar ik moet juist alle wraakzucht afleggen2. Ook mag ik mijzelf geen letsel toebrengen of moedwillig in gevaar begeven3. De overheid draagt dan ook het zwaard om de doodslag te weren4.

1 Gen. 9:6; Matt. 5:21, 22; Matt. 26:52. 2 Matt. 5: 25; Matt. 18:35; Rom. 12:19; Ef. 4:26. 3 Matt. 4:7; Kol. 2: 23. 4 Gen. 9:6; Ex. 21:14; Rom. 13:4.

Wat eist God in het zesde gebod?

Antw. Dat ik mijn naaste noch met gedachten, noch met woorden of enig gebaar, veel minder met de daad, door mijzelven of door anderen ontere, hate, kwetse of dode a; maar dat ik alle wraakgierigheid aflegge b; ook mijzelven niet kwetse of moedwilliglijk in enig gevaar begeve c; waarom ook de overheid het zwaard draagt om den doodslag te weren d.

a Mt 5:21,22 Mt 26:52 Ge 9:6 b Eph 4:26 Ro 12:19 Mt 5:25 Mt 18:35 c Ro 13:14 Col 2:23 Mt 4:7 d Ge 9:6 Ex 21:14 Mt 26:52 Ro 13:4

106.

Frage 106 :

106.

Vraag 106:

Vr.106.

Atqui hoc praeceptum solam caedem prohibere videtur?

At caedem prohibendo docet Deus, se radicem et originem caedis, iram scilicet, invidiam, odium vindictae cupiditatem odisse atque ea omnia pro caede ducere.

Redet denn dieses Gebot nicht nur vom Töten?

Es will uns aber Gott durch Verbot des Totschlags lehren, daß er die Wurzel des Totschlags, nämlich Neid (Röm 1,29), Haß (1.Joh 2,9 .11), Zorn (Jak 2,13; Gal 5,19-21), Rachgier, haßt und daß dies alles vor ihm ein heimlicher Totschlag ist (1.Joh 3,15).

Q. But does this commandment speak only of killing?

A. By forbidding murder God teaches us that He hates the root of murder, such as envy, hatred, anger, and desire of revenge,1 and that He regards all these as murder.2

1 Prov. 14:30; Rom. 1:29; 12:19; Gal. 5:19-21; James 1:20; I John 2:9-11. 2 I John 3:15.

Het gaat dus in dit gebod niet alleen om doodslag?

Antwoord: Nee. Door de doodslag te verbieden leert God ons ook dat Hij afgunst1, haat2, toorn3 en wraakzucht als de wortel van deze zonde haat en dat dit alles voor Hem doodslag is4.

1 Ps. 37: 8; Spr. 14: 30; Rom. 1: 29. 2 1 Joh. 2: 9-11. 3 Jak. 1: 20; Gal. 5: 19-21. 4 1 Joh. 3: 15.

Maar dit gebod schijnt alleen van het doodslaan te spreken?

Antw. God, verbiedende den doodslag, leert ons dat Hij den wortel des doodslags, als nijd a, haat b, toorn c en wraakgierigheid, haat en zulks alles voor een doodslag houdt d.

a Spr 14:30 Ro 1:29 b 1Jo 2:11 c Jak 1:20 Ga 5:19-21 d 1Jo 3:15

107.

Frage 107 :

107.

Vraag 107:

Vr.107.

An vero id satis est, nos neminem eo, quo dictum est modo occidere?

Non est satis: dum enim Deus iram, invidiam, odium damnat, postulat ut proximum aeque ac nos ipsos diligamus et ut humanitate, lenitate, mansuetudine, patientia et misericordia erga eum utamur, quodque ei damno esse possit, quantum in nobis est, avertamus. Ad summam ita animo affecti simus, ut ne inimicis quidem benefacere dubitemus.

Ist's aber damit genug, daß wir unseren Nächsten, im obigen Sinne, nicht töten?

Nein; denn indem Gott Neid, Haß und Zorn verdammt, will er von uns haben, daß wir unseren Nächsten lieben wie uns selbst (Mt 7,12; 22,39), ihm gegenüber Geduld, Frieden, Sanftmut (Eph 4,2; Gal 6,1.2; Mt 5,9; Röm 12,18), Barmherzigkeit (Mt 5,7; Lk 6,36) und Freundlichkeit (Röm 12,10 .15) erweisen, seinen Schaden, soviel uns möglich, abwenden (2.Mose 23,5) und auch unseren Feinden Gutes tun (Mt 5,44.45; Röm 12,20.21).

Q. Is it enough, then, that we do not kill our neighbour in any such way?

A. No. When God condemns envy, hatred, and anger, He commands us to love our neighbour as ourselves,1 to show patience, peace, gentleness, mercy, and friendliness toward him,2 to protect him from harm as much as we can, and to do good even to our enemies.3

1 Matt. 7:12; 22:39; Rom. 12:10. 2 Matt. 5:5; Luke 6:36; Rom. 12:10, 18; Gal. 6:1, 2; Eph. 4:2; Col. 3:12; IPet. 3:8. 3 Ex. 23:4, 5; Matt. 5:44, 45; Rom. 12:20.

Maar is het genoeg dat wij onze naaste, zoals gezegd, niet doden?

Antwoord: Nee, want terwijl God afgunst, haat en toorn verbiedt, gebiedt Hij dat wij onze naaste liefhebben als onszelf1, jegens hem geduldig, vredelievend, zachtmoedig, barmhartig en vriendelijk zijn2, zijn schade zoveel mogelijk voorkomen3 en dat wij ook onze vijanden goed doen4.

1 Matt. 7:12; Matt. 22:39; Rom. 12:10. 2 Matt. 5:5, 7; Luc. 6:36; Rom. 12:18; Gal. 6:1, 2; Ef. 4: 1-3; Kol. 3:12; 1 Petr. 3:8. 3 Ex. 23: 5. 4 Matt. 5:44, 45; Rom. 12:20, 21.

Maar is het genoeg, dat wij onzen naaste, zoals tevoren gezegd is, niet doden?

Antw. Neen; want God, verbiedende den nijd, haat en toorn, gebiedt dat wij onzen naaste liefhebben als onszelven a, en jegens hem geduld, vrede, zachtmoedigheid, barmhartigheid en alle vriendelijkheid bewijzen b, zijn schade, zoveel als ons mogelijk is, afkeren c, en ook onzen vijanden goed doen d.

a Mt 22:39 Mt 7:12 Ro 12:10 b Eph 4:2 Ga 6:1,2 Mt 5:5 Ro 12:18 Lu 6:36 Mt 5:7 1Pe 3:8 Col 3:12 c Ex 23:5 d Mt 5:44,45 Ro 12:20

   

Lord's Day 41

Zondag 41

ZONDAG 41

108.

Frage 108 :

108.

Vraag 108:

Vr.108.

Quae est sententia septimi praecepti?

Deum omnem turpitudinem excecrari ideoque nos eam penitus odisse et detestari debere contraque temperanter, modeste et caste, vel in sacro coniugio, vel in vita coelibe vivere oportere.

Was will das siebente Gebot?

Daß alle Unkeuschheit von Gott verabscheut wird (3.Mose 18,27-30) und daß wir darum ihr von Herzen feind sein (Jud 1,23) und keusch und züchtig leben sollen (1.Thess 4,3-5), es sei im heiligen Ehestand oder außerhalb desselben (Hebr 13,4; 1.Kor 7,1-9 .25-28).

Q. What does the seventh commandment teach us?

A. That all unchastity is cursed by God.1 We must therefore detest it from the heart2 and live chaste and disciplined lives, both within and outside of holy marriage.3

1 Lev. 18:30; Eph. 5:3-5. 2 Jude 22, 23. 3 I Cor. 7:1-9; I Thess. 4:3-8; Heb. 13:4.

Wat leert ons het zevende gebod?

Antwoord: Dat alle onkuisheid door God vervloekt is1. Daarom moeten wij die hartgrondig haten en rein en ingetogen leven2, zowel in het heilig huwelijk als daarbuiten3.

1 Lev. 18: 27-29. 2 1 Tess. 4: 3-5. 3 Mal. 2: 16; Matt. 19: 9; 1 Kor. 7: 10, 11; Hebr. 13: 4.

Wat leert ons het zevende gebod?

Antw. Dat alle onkuisheid van God vervloekt is a, en dat wij daarom, haar van harte vijand zijnde b, kuis en ingetogen leven moeten c, hetzij in den heiligen huwelijken staat of daarbuiten d.

a Le 18:28 b Ju 1:23 c 1Th 4:3-5 d Heb 13:4 1Co 7:7

109.

Frage 109 :

109.

Vraag 109:

Vr.109.

Nihilne amplius prohibet Deus hoc praecepto, quam adulterium et id genus turpitudines?

Cum corpus et animus noster templa sint Spiritus Sancti, vult Deus ut utrumque pure sancteque possideamus. Ideoque facta, gestus, sermones, cogitationes, cupiditates foedas et quidquid hominem ad ista allicit, id universum prohibet.

Verbietet Gott in diesem Gebot nichts mehr als Ehebruch und dergleichen Schande?

Weil beide, unser Leib und unsere Seele, Tempel des Heiligen Geistes sind, darum will er, daß wir sie sauber und heilig bewahren; er verbietet deshalb alle unkeuschen Taten, Gebärden, Worte (Eph 5,3.4; 1.Kor 6,18-20), Gedanken, Lust (Mt 5,27-32) und was den Menschen dazu reizen kann (Eph 5,18; 1.Kor 15,33).

Q. Does God in this commandment forbid nothing more than adultery and similar shameful sins?

A. Since we, body and soul, are temples of the Holy Spirit, it is God's will that we keep ourselves pure and holy. Therefore He forbids all unchaste acts, gestures, words, thoughts, desires,1 and whatever may entice us to unchastity.2

1 Matt. 5:27-29; I Cor. 6:18-20; Eph. 5:3, 4. 2 I Cor. 15:33; Eph. 5:18.

Verbiedt God in dit gebod niet meer dan echtbreuk?

Antwoord: Omdat zowel ons lichaam als onze ziel een tempel van de Heilige Geest is, wil God dat wij ze beide zuiver en heilig bewaren1. Daarom verbiedt Hij alle onreine daden, gebaren, woorden2, gedachten, begeerten3 en wat de mens daartoe verleiden kan4.

1 1 Kor. 6: 18-20. 2 Deut. 22: 20-29; Ef. 5:3, 4. 3 Matt. 5: 27, 28. 4 1Kor. 15: 33; Ef. 5: 18.

Verbiedt God in dit gebod niet meer dan echtbreken en dergelijke schandelijkheden?

Antw. Dewijl ons lichaam en ziel tempelen des Heiligen Geestes zijn, zo wil Hij, dat wij ze beide zuiver en heilig bewaren; daarom verbiedt Hij alle onkuise daden, gebaren, woorden a, gedachten, lusten b, en wat den mens daartoe trekken kan c.

a Eph 5:3,4 1Co 6:18,19 b Mt 5:27,28 c Eph 5:18 1Co 15:33

   

Lord's Day 42

Zondag 42

ZONDAG 42

110.

Frage 110 :

110.

Vraag 110:

Vr.110.

Quid vetat Deus in octavo praecepto?

Non solum ea furta et rapinas, quas magistratus punit, sed furti nomine comprehendit quidquid est malarum artium et aucupiorum, quibus aliena captamus et ad nos vi aut specie recti transferre studemus; qualia sunt iniquum pondus, iniusta ulna, inaequalis mensura, fucosa merx, fallax moneta, usura aut alia quaevis ratio aut modus rem faciendi a Deo interdictus. His adde omnem avaritiam et multiplicem divinorum donorum profusionem et abusum.

Was verbietet Gott im achten Gebot?

Er verbietet nicht nur den Diebstahl (1.Kor 6,10) und Räuberei (1.Kor 5,10), welche die Obrigkeit straft, sondern Gott nennt auch Diebstahl alle bösen Pläne und Taten, womit wir unseres Nächsten Gut gedenken an uns zu bringen, es sei mit Gewalt oder Schein des Rechtes (Lk 3,14; 1.Thess 4,6), etwa mit unrechtem Gewicht (Spr 11,1; 16,11), Ellen, Maß (Hes 45,9-12; 5.Mose 25,13-16), Ware, Münzen, Wucher (Ps 15,5; Lk 6,35) oder durch jegliches Mittel, das von Gott verboten ist, dazu auch allen Geiz (1.Kor 6,10) und unnütze Verschwendung seiner Gaben (Spr 5,16).

Q. What does God forbid in the eighth commandment?

A. God forbids not only outright theft and robbery1 but also such wicked schemes and devices as false weights and measures, deceptive merchandising, counterfeit money, and usury;2 we must not defraud our neighbour in any way, whether by force or by show of right.3 In addition God forbids all greed4 and all abuse or squandering of His gifts.5

1 Ex. 22:1; I Cor. 5:9, 10; 6:9, 10. 2 Deut. 25:13-16; Ps. 15:5; Prov. 11:1; 12:22; Ezek. 45:9-12; Luke 6:35. 3 Mic. 6:9-11; Luke 3:14; James 5:1-6. 4 Luke 12:15; Eph. 5:5. 5 Prov. 21:20; 23:20, 21; Luke 16:10-13.

Wat verbiedt God in het achtste gebod?

Antwoord: God verbiedt niet alleen het stelen1 en roven2 dat de overheid straft, maar Hij noemt ook diefstal alle boze plannen en kwade praktijken, waardoor wij trachten ons meester te maken van het bezit van onze naaste3. Dit kan gebeuren door geweld of met schijn van recht zoals bedrog met gewicht, maat, waar en munt4, verder door woeker of door welk middel ook maar dat Hij verboden heeft5. Ook verbiedt Hij alle hebzucht6, evenals alle misbruik en verkwisting van zijn gaven7.

1 1 Kor. 6: 10. 2 Lev. 19: 13. 3 Luc. 3: 14; 1 Kor. 5: 10. 4 Deut. 25: 13-15; Spr. 11:1; Spr. 16: 11; Ezech. 45: 9-12. 5 Ps. 15: 5; Luc. 6: 35. 6 1 Kor. 6: 10. 7 Spr. 21:20; Spr. 23:20, 21.

Wat verbiedt God in het achtste gebod?

Antw. God verbiedt niet alleen dat stelen a en roven b, hetwelk de overheid straft; maar Hij noemt ook dieverij alle boze stukken en aanslagen, waarmede wij onzes naasten goed denken aan ons te brengen c, hetzij met geweld, of schijn des rechts, als met vals gewicht, el, maat, waar d, munt, woeker e, of door enig middel, van God verboden; daarenboven ook alle gierigheid f, alle misbruik en verkwisting Zijner gaven g.

a 1Co 6:10 b 1Co 5:10 Jes 33:1 c Lu 3:14 1Th 4:6 d Spr 11:1 Spr 16:11 Eze 45:9,10 De 25:13 e Ps 15:5 Lu 6:35 f 1Co 6:10 g Spr 23:20,21 Spr 21:20

111.

Frage 111 :

111.

Vraag 111:

Vr.111.

Quae sunt ea, quae Deus hic iubet?

Ut commoda et utilitates proximi, quantum possim, adiuvem et augeam; cum eo sic agam, ut mecum agi cuperem, sedulo et fideliter opus faciam, ut aliorum quoque egestati subvenire queam.

Was gebietet dir aber Gott in diesem Gebot?

Daß ich meines nächsten Nutzen, wo ich kann und vermag, fördere, ihm gegenüber so handle, wie ich möchte, daß man mit mir handelt (Mt 7,12), und gewissenhaft arbeite, damit ich dem Bedürftigen in seiner Not helfen kann (Eph 4,28).

Q. What does God require of you in this commandment?

A. I must promote my neighbour's good wherever I can and may, deal with him as I would like others to deal with me, and work faithfully so that I may be able to give to those in need.1

1 Is. 58:5-10; Matt. 7:12; Gal. 6:9, 10; Eph. 4:28.

Wat gebiedt God u in dit gebod?

Antwoord: Dat ik het welzijn van mijn naaste, waar ik kan en mag, bevorder en zo met hem doe, als ik wil dat men met mij doet1. Bovendien dat ik mijn arbeid trouw verricht, om ook de behoeftige te kunnen helpen2.

1 Matt. 7: 12. 2 Ef. 4: 28.

Maar wat gebiedt u God in dit gebod?

Antw. Dat ik mijns naasten nut, waar ik kan en mag, bevordere; met hem alzo handele, als ik wilde dat men met mij handelde a; daarenboven ook, dat ik trouwelijk arbeide, opdat ik den nooddruftige helpen moge b.

a Mt 7:12 b Eph 4:28

   

Lord's Day 43

Zondag 43

ZONDAG 43

112.

Frage 112 :

112.

Vraag 112:

Vr.112.

Quid exigit nonum praeceptum?

Ne adversus quempiam dicam falsum testimonium, nullius verba calumnier, nulli obtrectem aut convicium faciam, neminem temere vel indicta causa condamnem; verum omnis generis mendacia, fraudes, ut opera propria diaboli, nisi in me gravissimam iram Dei concitare velim, omni cura fugiam, in iudiciis ceterisque negotiis veritatem secter et id quod res est, libere et constanter profitear. Ad haec famam aliorum et existimationem, quantum queam, defendam et augeam.

Was will das neunte Gebot?

Daß ich gegen niemanden ein falsches Zeugnis gebe (Spr 19,5 .9; Spr 21,28), niemandem seine Worte verdrehe (Ps 15,3), kein Verleumder und Lästerer bin (Röm 1,29.30), niemanden ungehört und leichtfertig verdammen helfe (Mt 7,1.2; Lk 6,37), sondern alles Lügen und Betrügen als Werke des Teufels (Joh 8,44) bei Gottes schwerem Zorn vermeide (Spr 12,22; 13,5), in Gerichts- und allen anderen Handlungen die Wahrheit liebe, aufrichtig sage und bekenne (1.Kor 13,6; Eph 4,25), und auch meines Nächsten Ehre und guten Ruf nach meinem Vermögen rette und fördere (1. Petr 4,8).

Q. What is required in the ninth commandment?

A. I must not give false testimony against anyone, twist no one's words, not gossip or slander, nor condemn or join in condemning anyone rashly and unheard.1 Rather, I must avoid all lying and deceit as the devil's own works, under penalty of God's heavy wrath.2 In court and everywhere else, I must love the truth,3 speak and confess it honestly, and do what I can to defend and promote my neighbour's honour and reputation.4

1 Ps. 15; Prov. 19:5, 9; 21:28; Matt. 7:1; Luke 6:37; Rom. 1:28-32. 2 Lev. 19:11, 12; Prov. 12:22; 13:5; John 8:44; Rev. 21:8. 3 I Cor. 13:6; Eph. 4:25. 4 I Pet. 3:8, 9; 4:8.

Wat eist God in het negende gebod?

Antwoord: Dat ik tegen niemand een vals getuigenis afleg1, niemands woorden verdraai2 en geen kwaadspreker of lasteraar ben3. Dat ik ook niemand lichtvaardig en onverhoord veroordeel of help veroordelen4. Maar dat ik alle liegen en bedriegen als echt duivelswerk vermijd5, als ik tenminste de zware toorn van God niet op mij laden wil6. Verder dat ik in rechtszaken en in alle handelingen de waarheid liefheb, oprecht spreek en belijd7 en ook de eer en goede naam van mijn naaste zoveel ik kan verdedig en bevorder8.

1 Spr. 19: 5, 9; Spr. 21: 28. 2 Ps. 50: 19, 20. 3 Ps. 15: 3; Rom. 1: 30. 4 Matt. 7: 1, 2; Luc. 6: 37. 5 Joh. 8: 44. 6 Spr. 12: 22. Joh. 8:44. 7 1 Kor. 13:6; Ef. 4:25. 8 1 Petr. 4:8.

Wat wil het negende gebod?

Antw. Dat ik tegen niemand valse getuigenis geve a, niemand zijn woorden verdraaie b, geen achterklapper of lasteraar zij c, niemand lichtelijk en onverhoord oordele of helpe veroordelen d; maar allerlei liegen en bedriegen, als eigen werken des duivels e, vermijde, tenzij dat ik den zwaren toorn Gods op mij laden wil f; insgelijks, dat ik in het gericht en alle andere handelingen de waarheid liefhebbe, oprechtelijk spreke en belijde g; ook mijns naasten eer en goed gerucht naar mijn vermogen voorsta en bevordere h.

a Spr 19:5,9 Spr 21:28 b Ps 15:3 Ps 50:19,20 c Ro 1:30 d Mt 7:1 Lu 6:37 e Joh 8:44 f Spr 12:22 Spr 13:5 g 1Co 13:6 Eph 4:25 h 1Pe 4:8

   

Lord's Day 44

Zondag 44

ZONDAG 44

113.

Frage 113 :

113.

Vraag 113:

Vr.113.

Quid prohibet decimum praeceptum?

Ne vel minima cupiditate aut cogitatione adversus ullum Dei praeceptum corda nostra unquam sollicitentur; sedc perpetuo et ex animo omne peccatum detestemur contraque omni iustitia delectemur.

Was will das zehnte Gebot?

Daß auch nicht die geringste Lust oder Gedanken gegen irgendein Gebot Gottes jemals in unser Herz kommen, sondern wir jederzeit von ganzem Herzen aller Sünde feind sein und Lust zu aller Gerechtigkeit haben sollen (Röm 7,7).

Q. What does the tenth commandment require of us?

A. That not even the slightest thought or desire contrary to any of God's commandments should ever arise in our heart. Rather, we should always hate all sin with all our heart, and delight in all righteousness.1

1 Ps. 19:7-14; 139:23, 24; Rom. 7:7, 8.

Wat eist God in het tiende gebod?

Antwoord: Dat zelfs de geringste neiging of gedachte die tegen enig gebod van God ingaat, in ons hart nooit meer mag komen, maar dat wij altijd met heel ons hart alle zonden haten en liefde tot alle gerechtigheid hebben1.

1 Rom. 7:7.

Wat eist van ons het tiende gebod?

Antw. Dat ook de minste lust of gedachte tegen enig gebod Gods in ons hart nimmermeer kome, maar dat wij te allen tijde van ganser harte aller zonden vijand zijn en lust tot alle gerechtigheid hebben a.

a Ro 7:7

114.

Frage 114 :

114.

Vraag 114:

Vr.114.

Possuntne autem illi, qui ad Deum conversi sunt, haec praecepta perfecte servare?

Minime; verum etiam sanctissimi quique, quamdiu vivunt, habent tantum exigua initia huius obedientiae, sic tamen, ut serio ac non simulato studio non secundum aliqua tantum, sed secundum omnia Dei praecepta vivere incipiant.

Können aber diejenigen, die zu Gott bekehrt sind, diese Gebote vollkommen halten?

Nein; sondern es haben auch die Allerheiligsten, solang sie in diesem Leben sind, nur einen geringen Anfang dieses Gehorsams (1.Joh 1,8-10; Röm 7,14.15; Pred 7,20); doch so, daß sie mit ernsthaftem Vorsatz, nicht nur nach etlichen, sondern nach allen Geboten Gottes anfangen zu leben (Röm 7,22; Jak 2,10).

Q. But can those converted to God keep these commandments perfectly?

A. No. In this life even the holiest have only a small beginning of this obedience.1 Nevertheless, with earnest purpose they do begin to live not only according to some but to all the commandments of God.2

1 Eccles. 7:20; Rom. 7:14, 15; I Cor. 13:9; I John 1:8. 2 Ps. 1:1, 2; Rom. 7:22-25; Phil. 3:12-16.

Maar kunnen zij die tot God bekeerd zijn, deze geboden volbrengen?

Antwoord: Nee, want zelfs de allerheiligsten hebben in dit leven niet meer dan een klein begin van deze gehoorzaamheid1, maar wel zo, dat zij met een ernstig voornemen niet slechts naar sommige, maar naar alle geboden van God beginnen te leven2.

1 Pred. 7:20; Rom. 7:14, 15; 1 Kor. 13:9; 1 Joh. 1:8, 10. 2 Ps. 1: 2; Rom. 7:22; 1 Joh. 2: 3.

Maar kunnen degenen, die tot God bekeerd zijn, deze geboden volkomenlijk houden?

Antw. Neen zij; maar ook de allerheiligsten, zolang als zij in dit leven zijn, hebben maar een klein beginsel dezer gehoorzaamheid a; doch alzo, dat zij met een ernstig voornemen niet alleen naar sommige, maar naar al de geboden Gods beginnen te leven b.

a 1Jo 1:8 Ro 7:14,15 Pre 7:20 1Co 13:9 b Ro 7:22 Ps 1:2

115.

Frage 115 :

115.

Vraag 115:

Vr.115.

Cur igitur vult Deus legem suam adeo exacte et severe praedicari, cum nemo sit in hac vita, qui eam servare possit?

Primum, ut in omni vita, magis magisque agnoscamus, quanta sit naturae nostrae ad peccandum propensio tantoque avidius remissionem peccatorum et iustitiam in Christo expetamus. Deinde, ut hoc perpetuo agamus, illud semper meditemur et gratiam Spiritus Sancti a Patre imploremus, quo indies magis ac magis ad imaginem Dei renovemur, donec aliquando tandem, postquam ex hac vita decesserimus, propositam nobis perfectionem laeti assequamur.

Warum läßt uns denn Gott so scharf die Zehn Gebote predigen, wenn sie in diesem Leben niemand halten kann?

Erstens, damit wir unser ganzes Leben lang unser sündiges Wesen je länger, je mehr erkennen (1.Joh 1,9; Ps 32,5) und um so begieriger Vergebung der Sünden und Gerechtigkeit in Christus suchen (Röm 7,24.25). Danach, daß wir ohne Unterlaß uns bemühen und Gott um die Gnade des Heiligen Geistes bitten, daß wir je länger, je mehr zu dem Ebenbild Gottes erneuert werden, bis wir das Ziel der Vollkommenheit nach diesem Leben erreichen (1.Kor 9,24; Phil 3,11-14).

Q. If in this life no one can keep the ten commandments perfectly, why does God have them preached so strictly?

A. First, that throughout our life we may more and more become aware of our sinful nature, and therefore seek more eagerly the forgiveness of sins and righteousness in Christ.1 Second, that we may be zealous for good deeds and constantly pray to God for the grace of the Holy Spirit, that He may more and more renew us after God's image, until after this life we reach the goal of perfection.2

1 Ps. 32:5; Rom. 3:19-26; 7:7, 24, 25; I John 1:9. 2 I Cor. 9:24; Phil. 3:12-14; I John 3:1-3.

Waarom laat God ons de tien geboden dan zo scherp prediken, als toch niemand ze in dit leven volbrengen kan?

Antwoord: Ten eerste wil God, dat wij ons leven lang onze zondige aard steeds meer leren kennen1 en daardoor nog meer begeren de vergeving van de zonden en de gerechtigheid in Christus te zoeken2. Ten tweede dat wij zonder ophouden ons inspannen en God bidden om de genade van de Heilige Geest, om steeds meer naar het beeld van God vernieuwd te worden, totdat wij na dit leven het doel, namelijk de volmaaktheid, bereiken3.

1 Ps. 32:5; Rom. 3: 20; 1 Joh. 1: 9. 2 Matt. 5: 6; Rom. 7: 24, 25. 3 1 Kor. 9:24; Filip. 3: 12-14.

Waarom laat ons dan God alzo scherpelijk de tien geboden prediken, zo ze toch niemand in dit leven houden kan?

Antw. Eerstelijk opdat wij ons leven lang onzen zondigen aard hoe langer hoe meer leren kennen a, en des te begeriger zijn, om de vergeving der zonden en de gerechtigheid in Christus te zoeken b. Daarna, opdat wij zonder ophouden ons benaarstigen, en God bidden om de genade des Heiligen Geestes, opdat wij hoe langer hoe meer naar het evenbeeld Gods vernieuwd worden, totdat wij tot deze voorgestelde volkomenheid na dit leven geraken c.

a Ro 3:20 1Jo 1:9 Ps 32:5 b Mt 5:6 Ro 7:24,25 c 1Co 9:24 Php 3:12-14

 

OF PRAYER

 

 

Vom Gebet

 

 

OF PRAYER

 

 

HET GEBED

 

 

VAN HET GEBED

 

   

Lord's Day 45

Zondag 45

ZONDAG 45

116.

Frage 116 :

116.

Vraag 116:

Vr.116.

Quare Christianis necessaria est precatio?

Quia praecipua pars est eius, quam Deus a nobis postulat gratitudinis. Tum quia illis tantum suam gratiam et Spiritum Sanctum Deus largitur, qui veris gemitibus continenter haec ab eo petunt et pro iis ipsi gratias agunt.

Warum ist den Christen das Gebet nötig?

Weil es der wichtigste Teil der Dankbarkeit ist, die Gott von uns fordert (Ps 50,14.15), und weil Gott seine Gnade und Heiligen Geist nur denen geben will, die ihn mit herzlichem Seufzen ohne Unterlaß darum bitten und ihm dafür danken (Mt 7,7.8; 13,12; Lk 11,9-13).

Q. Why is prayer necessary for Christians?

A. Because prayer is the most important part of the thankfulness which God requires of us.1 Moreover, God will give His grace and the Holy Spirit only to those who constantly and with heartfelt longing ask Him for these gifts and thank Him for them.2

1 Ps. 50:14, 15; 116:12-19; I Thess. 5:16-18. 2 Matt. 7:7, 8; Luke 11:9-13.

Waarom is het gebed voor de christenen noodzakelijk?

Antwoord: Omdat het gebed het voornaamste is in de dankbaarheid die God van ons eist1; bovendien wil God zijn genade en zijn Heilige Geest alleen geven aan hen die van harte en zonder ophouden Hem daarom bidden en daarvoor danken2.

1 Ps. 50:14, 15. 2 Matt. 7: 7,8; Luc. 11: 9, 10; 1 Tess. 5: 17, 18.

Waarom is het gebed den Christenen van node?

Antw. Daarom dat het het voornaamste stuk der dankbaarheid is, welke God van ons vordert a, en dat God Zijn genade en den Heiligen Geest alleen aan diegenen geven wil, die Hem met hartelijke zuchten zonder ophouden daarom bidden en daarvoor danken b.

a Ps 50:14 b Mt 7:7 Lu 11:9,13 1Th 5:17

117.

Frage 117 :

117.

Vraag 117:

Vr.117.

Quae ad eam precationem requiruntur, quae Deo placeat quaeque ab ipso exaudiatur?

Primum ut a solo vero Deo, qui se in Verbo suo patefecit, omnia, quae a se peti iussit, vero cordis affectu petamus. Deinde ut ex intimo nostrae indigentiae ac miseriae sensu, nos in conspectu divinae Maiestatis supplices abiiciamus. Postremo, ut huic firmo fundamento innitamur nos a Deo, quamquam indignos, propter Christum tamen certo exaudiri, quemadmodum nobis in suo Verbo promisit.

Was gehört zu einem solchen Gebet, das Gott gefällt und von ihm erhört wird?

Erstens, daß wir allein den wahren Gott, der sich uns in seinem Wort offenbart hat (Joh 4,22-24), um alles, das er uns zu bitten befohlen hat (Röm 8,26; 1.Joh 5,14), von Herzen anrufen (Joh 4,23.24). Zweitens, daß wir unsere Not und Elend recht gründlich erkennen (2.Chr 20,12), um uns vor dem Angesicht seiner Majestät zu demütigen (Ps 2,11; 34,19; Jes 66,2). Drittens, daß wir diesen festen Grund haben (Röm 10,14; Jak 1,6), daß er unser Gebet, unangesehen, daß wir's unwürdig sind, doch um des Herrn Christi willen gewiß erhören will (Joh 14,13.14; Dan 9,17.18), wie er uns in seinem Wort verheißen hat (Mt 7,8; Ps 143,1).

Q. What belongs to a prayer which pleases God and is heard by Him?

A. First, we must from the heart call upon the one true God only, who has revealed Himself in His Word, for all that He has commanded us to pray.1 Second, we must thoroughly know our need and misery, so that we may humble ourselves before God.2 Third, we must rest on this firm foundation that, although we do not deserve it, God will certainly hear our prayer for the sake of Christ our Lord, as He has promised us in His Word.3

1 Ps. 145:18-20; John 4:22-24; Rom. 8:26, 27; James 1:5; I John 5:14, 15; Rev. 19:10. 2 II Chron. 7:14; 20:12; Ps. 2:11; 34:18; 62:8; Is. 66:2; Rev. 4. 3 Dan. 9:17-19; Matt. 7:8; John 14:13, 14; 16:23; Rom. 10:13; James 1:6.

Wat behoort tot een gebed dat God aangenaam is en door Hem verhoord wordt?

Antwoord: Ten eerste dat wij alleen de enige ware God, die Zich in zijn Woord aan ons geopenbaard heeft1, van harte aanroepen2 om alles wat Hij ons geboden heeft te bidden3. Ten tweede dat wij onze nood en ellende grondig kennen4 , om ons voor het aangezicht van zijn majesteit te verootmoedigen5. Ten derde dat wij deze vaste grond hebben6, dat Hij ons gebed, al zijn wij dat niet waard, om Christus' wil zeker verhoren wil7, zoals Hij ons in zijn Woord belooft heeft8 .

1 Joh. 4: 22-24; Openb. 19: 10. 2 Ps. 145: 18-20; Jak. 4: 3, 8. 3 Rom. 8: 26; Jak. 1: 5; 1 Joh. 5: 14. 4 2 Kron. 20:12; Ps. 143: 2. 5 Ps. 2: 11; Ps. 51: 19; Jes. 66:2. 6 Rom. 8: 15, 16; Rom. 10: 14; Jak. 1: 6-8. 7 Dan. 9: 17-19; Joh. 14: 13, 14; Joh. 15: 16; Joh. 16: 23. 8 Ps. 27: 8; Ps. 143: 1; Matt. 7: 8.

Wat behoort tot zulk een gebed, dat Gode aangenaam is en van Hem verhoord wordt?

Antw. Eerstelijk dat wij alleen den enigen waren God, Die Zich in Zijn Woord ons geopenbaard heeft a, om al hetgeen dat Hij ons geboden heeft te bidden b, van harte aanroepen c. Ten andere dat wij onzen nood en ellendigheid recht en grondig kennen d, opdat wij ons voor het aangezicht Zijner majesteit verootmoedigen e. Ten derde dat wij dezen vasten grond hebben f dat Hij ons gebed, niettegenstaande wij zulks onwaardig zijn, om des Heeren Christus' wil zekerlijk wil verhoren g, gelijk Hij ons in Zijn Woord beloofd heeft h.

a Opb 19:10 Joh 4:22-24 b Ro 8:26 1Jo 5:14 Jak 1:5 c Joh 4:24 Ps 145:18 d 2Kr 20:12 e Ps 2:11 Ps 34:18 Jes 66:2 (* Ps 34:18 AV = Ps 34:19 SV) f Ro 10:14 Jak 1:6 g Joh 14:13 Joh 16:23 Da 9:18 h Mt 7:8 Ps 27:8

118.

Frage 118 :

118.

Vraag 118:

Vr.118.

Quae sunt ea, quae a se peti iubet?

Omnia tum animae tum corpori necessaria, quae Dominus noster Iesus Christus ea precatione, quam nos ipse docuit, complexus est.

Was hat uns Gott befohlen, von ihm zu erbitten?

Alles, was geistlich und leiblich nötig ist, (Jak 1,17; Mt 6,33), wie es der Herr Christus zusammengefaßt hat in dem Gebet, das er uns selbst gelehrt hat.

Q. What has God commanded us to ask of Him?

A. All the things we need for body and soul,1 as included in the prayer which Christ our Lord Himself taught us.

1 Matt. 6:33; James 1:17.

Wat heeft God ons bevolen in ons gebed van Hem te vragen?

Antwoord: Alles wat wij voor lichaam en ziel nodig hebben1, zoals de Here Christus dat samenvatte in het gebed dat Hij zelf ons geleerd heeft.

1 Matt. 6:33; Jak. 1:17.

Wat heeft ons God bevolen van Hem te bidden?

Antw. Alle geestelijke en lichamelijke nooddruft a, welke de Heere Christus begrepen heeft in het gebed dat Hij ons Zelf geleerd heeft.

a Jak 1:17 Mt 6:33

119.

Frage 119 :

119.

Vraag 119:

Vr.119.

Quae est illa precatio?

Pater noster, qui es in coelis; sanctificetur nomen tuum. Veniat regnum tuum. Fiat voluntas tua, quemadmodum in coelo, sic etiam in terra. Panem nostrum quotidianum da nobis hodie. Et remitte nobis debita nostra, sicut et nos remittimus debitoribus nostris. Et ne inducas nos in tentationem, sed libera nos a malo. Quia tuum est regnum et potentia et gloria, in saecula. Amen.

Wie lautet dieses Gebet?

»Unser Vater (Mt 6,9-13; Lk 11,2-4), der du bist im Himmel,
geheiligt werde dein Name.
Dein Reich komme.
Dein Wille geschehe auf der Erde wie im Himmel.
Unser täglich Brot gib uns heute.
Und vergib uns unsere Schuld, wie auch wir vergeben unseren Schuldigern.
Und führe uns nicht in Versuchung, sondern erlöse uns vom Bösen.
Denn dein ist das Reich und die Kraft und die Herrlichkeit in Ewigkeit;
Amen.«

Q. What is the Lord's prayer?

A. Our Father who art in heaven, Hallowed be Thy Name. Thy kingdom come, Thy will be done, On earth as it is in heaven. Give us this day our daily bread; And forgive us our debts, As we also have forgiven our debtors; And lead us not into temptation, But deliver us from the evil one. For Thine is the kingdom, and the power, and the glory, for ever. Amen.1

1 Matt. 6:9-13; Luke 11:2-4.

Hoe luidt dat gebed?

Antwoord: Onze Vader, die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd; uw koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde. Geef ons heden ons dagelijks brood; en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren; en leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen. Matteus 6: 9-13; Lucas 11: 2-4.

Hoe luidt dat gebed?

Antw. a Onze Vader, Die in de hemelen zijt. 1. Uw Naam worde geheiligd. 2. Uw Koninkrijk kome. 3. Uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzo ook op de aarde. 4. Geef ons heden ons dagelijks brood. 5. En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren. 6. En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze. Want Uw is het Koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid, in der eeuwigheid. Amen.

a Mt 6:9-13 Lu 11:2-4

   

Lord's Day 46

Zondag 46

ZONDAG 46

120.

Frage 120 :

120.

Vraag 120:

Vr.120.

Cur praecipit Christus, ut ita Deum compellemus: Pater noster?

Ut statim in ipso precationis exordio convenientem Dei filiis reverentiam et fiduciam erga Deum in nobis excitet, quae nostrae precationis fundamentum esse debet; nimirum Deum propter Christum nobis patrem factum esse et quae vera fide ab eo petimus, nobis multo minus negare, quam parentes nostri nobis bona terrena denegant.

Warum hat uns Christus befohlen, Gott so anzureden: »Unser Vater«?

Damit er gleich im Anfang unseres Gebetes in uns die kindliche Ehrfurcht und Zuversicht gegenüber Gott erweckt, die Grundlage unseres Gebets sein soll; nämlich, daß Gott unser Vater durch Christus geworden ist und uns viel weniger verweigern will, worum wir ihn im Glauben bitten, als unsere Väter uns irdische Dinge abschlagen (Mt 7,9-11; Lk 11,11-13).

Q. Why has Christ commanded us to address God as Our Father?

A. To awaken in us at the very beginning of our prayer that childlike reverence and trust toward God which should be basic to our prayer: God has become our Father through Christ and will much less deny us what we ask of Him in faith than our fathers would refuse us earthly things.1 1 Matt. 7:9-11; Luke 11:11-13.

Waarom heeft Christus ons geboden God aan te spreken als: Onze Vader?

Antwoord: Christus wil reeds bij het begin van ons gebed in ons het kinderlijk ontzag en vertrouwen jegens God wekken, waarop ons gebed gegrond moet zijn. God is immers door Christus onze Vader geworden en Hij zal ons nog veel minder onthouden wat wij met waar geloof van Hem vragen, dan onze vaders ons aardse dingen weigeren1.

1 Matt. 7:9-11; Luc. 11:11-13.

Waarom heeft ons Christus geboden God alzo aan te spreken: Onze Vader?

Antw. Opdat Hij van stonden aan, in het begin onzes gebeds, in ons de kinderlijke vreze en toevoorzicht tot God verwekke, welke beide de grond onzes gebeds zijn, namelijk, dat God onze Vader door Christus geworden is, en dat Hij ons veel minder afslaan zal hetgeen dat wij Hem met een recht geloof bidden, dan onze vaders ons aardse dingen ontzeggen a.

a Mt 7:9-11 Lu 11:11-13

121.

Frage 121 :

121.

Vraag 121:

Vr.121.

Cur additur: Qui es in coelis?

Ne de coelesti maiestate Dei humile quippiam aut terrenum cogitemus, simul etiam, ut ab eius omnipotentia, quaecunque animo et corpori sunt necessaria, exspectemus.

Warum wird hinzugefügt: »der du bist im Himmel«?

Damit wir von der himmlischen Majestät Gottes nicht irdisch denken (Jer 23,23.24; Apg 17,24.25 .27) und von seiner Allmacht alles, was für Leib und Seele nötig ist, erwarten (Röm 10,12).

Q. Why is there added, Who art in heaven?

A. These words teach us not to think of God's heavenly majesty in an earthly manner, 1 and to expect from His almighty power all things we need for body and sould. 2

1 Jer.23:23,24; Acts 17:24, 25. 2 Mt.6:25-34; Rom.8:31,32.

Waarom wordt hieraan toegevoegd: die in de hemelen zijt?

Antwoord: Daarmee leert Christus ons over de hemelse majesteit van God niet aards te denken 1, en van zijn almacht alles te verwachten wat wij voor lichaam en ziel nodig hebben 2.

1 Jer. 23:23, 24; Hand. 17:24-27. 2 Rom. 10: 12.

Waarom wordt hierbij gevoegd: Die in de hemelen zijt?

Antw. Opdat wij van de hemelse majesteit Gods niet aards gedenken a, en van Zijn almachtigheid alle nooddruft des lichaams en der ziel verwachten b.

a Jer 23:23,24 Han 17:24,25,27 b Ro 10:12

   

Lord's Day 47

Zondag 47

ZONDAG 47

122.

Frage 122 :

122.

Vraag 122:

Vr.122.

Quae est prima petitio?

Sanctificetur nomen tuum; hoc est, da principio, ut te recte agnoscamus et lucentem in omnibus operibus tuis omnipotentiam, sapientiam, bonitatem, iustitiam, misericordiam et veritatem tuam veneremur, praedicemus et celebremus. Deinde, ut universam vitam nostram, cogitationes, sermones et actiones eo semper dirigamus, ne sanctissimum nomen tuum propter nos contumelia afficiatur, sed honore potius et laudibus illustretur.

Was ist die erste Bitte?

»Geheiligt werde dein Name«: das heißt, gib uns erstens, daß wir dich recht erkennen (Joh 17,3; Mt 16,17; Jak 1,5; Ps 119,105) und dich in allen deinen Werken, in denen leuchtet deine Allmacht, Weisheit, Güte, Gerechtigkeit, Barmherzigkeit und Wahrheit, heiligen, rühmen und preisen (Ps 119,137; Röm 11,33-36). Danach auch, daß wir unser ganzes Leben, Gedanken, Worte und Werke dahin richten, daß dein Name um unsertwillen nicht gelästert, sondern geehrt und gepriesen wird (Ps 71,8; 115,1).

Q. What is the first petition?

A. Hallowed be Thy Name. That is: Grant us first of all that we may rightly know Thee,1 and sanctify, glorify, and praise Thee in all Thy works, in which shine forth Thy almighty power, wisdom, goodness, righteousness, mercy, and truth.2 Grant us also that we may so direct our whole life-- our thoughts, words, and actions-- that Thy Name is not blasphemed because of us but always honoured and praised.3

1 Jer. 9:23, 24; 31: 33, 34; Matt. 16:17; John 17:3. 2 Ex. 34:5-8; Ps. 145; Jer. 32:16-20; Luke 1:46-55, 68-75; Rom. 11: 33-36. 3 Ps. 115:1; Matt. 5:16.

Wat is de eerst bede?

Antwoord: Uw naam worde geheiligd. Dat wil zeggen: Geef ons eerst dat wij U naar waarheid kennen1 en U heiligen, roemen en prijzen in al uw werken2, waarin uw almacht, wijsheid, goedheid, gerechtigheid, barmhartigheid en waarheid glansrijk stralen. Geef ons ook dat wij ons hele leven - onze gedachten, woorden en werken - daarop richten, dat uw naam om ons niet gelasterd, maar geeerd en geprezen wordt3.

1 Ps. 119: 105; Jer. 9: 24; Jer. 31: 33, 34; Matt. 16: 17; Joh. 17: 3; Jak. 1: 5. 2 Ex. 34: 6, 7; Ps. 119: 137, 138; Ps. 145: 8, 9; Jer. 31: 3; Jer. 32: 18, 19; Matt. 19: 17; Luc. 1: 46-55; Luc. 1: 68, 69; Rom. 3: 3, 4; Rom. 11: 22, 23; Rom. 11: 33. 3 Ps. 71: 8; Ps. 115: 1; Matt. 5:16.

Welke is de eerste bede?

Antw. Uw Naam worde geheiligd. Dat is: Geef ons eerstelijk dat wij U recht kennen a, en U in al Uw werken, in welke Uw almachtigheid, wijsheid, goedheid, gerechtigheid, barmhartigheid en waarheid klaarlijk schijnt, heiligen, roemen en prijzen b; daarna ook dat wij al ons leven, gedachten, woorden en werken, alzo schikken en richten, dat Uw Naam om onzentwil niet gelasterd, maar geëerd en geprezen worde c.

a Joh 17:3 Jer 9:24 Jer 31:33,34 Mt 16:17 Jak 1:5 Ps 119:105 b Ps 119:137 Lu 1:46,47,68,69 Ro 11:33 c Ps 71:8 Ps 115:1

   

Lord's Day 48

Zondag 48

ZONDAG 48

123.

Frage 123 :

123.

Vraag 123:

Vr.123.

Quae est secunda petitio?

Veniat regnum tuum; hoc est, regas nos ita Verbo et Spiritu tuo, ut nos tibi magis magisque subiiciamus. Conserva et auge ecclesiam tuam, destrue opera diaboli omnemque potentiam se adversus maiestatem tuam efferentem. Irrita fac omnia consilia, quae contra Verbum tuum capiuntur, quoad plene tandem ac perfecte regnes, cum eris omnia in omnibus.

Was ist die zweite Bitte?

»Dein Reich komme«: das heißt, regiere uns so durch dein Wort und deinen Geist, daß wir uns dir je länger, je mehr unterwerfen (Mt 6,33; Ps 119,5; 143,10); erhalte und mehre deine Kirche (Ps 51,20; 122,6-9) und zerstöre die Werke des Teufels und alle Gewalt, die sich gegen dich erhebt, und alle bösen Pläne, die gegen dein heiliges Wort erdacht werden (1.Joh 3,8; Röm 16,20), bis die Vollendung deines Reiches kommt (Offb 22,17 .20; Röm 8,22.23), in dem du alles in allen sein wirst (1.Kor 15,28).

Q. What is the second petition?

A. Thy kingdom come. That is: So rule us by Thy Word and Spirit that more and more we submit to Thee.1 Preserve and increase Thy church.2 Destroy the works of the devil, every power that raises itself against Thee, and every conspiracy against Thy holy Word.3 Do all this until the fulness of Thy kingdom comes, wherein Thou shalt be all in all.4

1 Ps. 119:5, 105; 143:10; Matt. 6:33. 2 Ps. 51:18; 122:6-9; Matt. 16:18; Acts 2:42-47. 3 Rom. 16:20; I John 3:8. 4 Rom. 8:22, 23; I Cor. 15:28; Rev. 22: 17, 20.

Wat is de tweede bede?

Antwoord: Uw koninkrijk kome. Dat wil zeggen: Regeer ons zo door uw Woord en Geest, dat wij ons steeds meer aan U onderwerpen1; bewaar en vermeerder uw kerk2; verbreek de werken van de duivel en alle macht die tegen U opstaat; verijdel ook alle boze plannen die tegen uw heilig Woord bedacht worden3; totdat de volmaaktheid van uw rijk komt4, waarin U alles zult zijn in allen5.

1 Ps. 119:5; Ps. 143: 10; Matt. 6:33. 2 Ps. 51: 20; Ps. 122: 6, 7. 3 Rom. 16:20; 1 Joh. 3:8. 4 Rom. 8:22, 23; Openb. 22: 17, 20. 5 1 Kor. 15: 28.

Welke is de tweede bede?

Antw. Uw Koninkrijk kome. Dat is: Regeer ons alzo door Uw Woord en Uw Geest, dat wij ons hoe langer hoe meer aan U onderwerpen a; bewaar en vermeerder Uw Kerk b; verstoor de werken des duivels en alle heerschappij, welke zich tegen U verheft, mitsgaders alle boze raadslagen, die tegen Uw heilig Woord bedacht worden c; totdat de volkomenheid Uws Rijks kome d, waarin Gij alles zult zijn in allen e.

a Ps 143:10 Ps 119:5 Mt 6:33 b Ps 51:18 Ps 122:6 (* Ps 51:18 AV = Ps 51:20 SV) c 1Jo 3:8 Ro 16:20 d Opb 22:20 Ro 8:22,23 e 1Co 15:28

   

Lord's Day 49

Zondag 49

ZONDAG 49

124.

Frage 124 :

124.

Vraag 124:

Vr.124.

Quae est tertia petitio?

Fiat voluntas tua, quemadmodum in coelo, sic etiam in terra; hoc est, da, ut nos et omnes homines, voluntati propriae renunciantes, tuae voluntati, quae sola est sancta, prompte et sine ullo murmure pareamus atque ita singuli mandatum nobis munus fideliter et alacriter exsequamur, quemadmodum faciunt angeli in coelo.

Was ist die dritte Bitte?

»Dein Wille geschehe auf der Erde wie im Himmel«: das heißt, verleihe, daß wir und alle Menschen unserem eigenen Willen absagen (Mt 16,24; Tit 2,12) und deinem allein guten Willen ohne alles Widersprechen gehorchen (Lk 22,42), so daß jedermann sein Amt und seine Berufung so willig und treu ausrichtet (1.Kor 7,24) wie die Engel im Himmel (Ps 103,20.21).

Q. What is the third petition?

A. Thy will be done, on earth as it is in heaven. That is: Grant that we and all men may deny our own will, and without any murmuring obey Thy will, for it alone is good.1 Grant also that everyone may carry out the duties of his office and calling2 as willingly and faithfully as the angels in heaven.3

1 Matt. 7:21; 16:24-26; Luke 22:42; Rom. 12:1, 2; Tit. 2:11, 12. 2 I Cor. 7:17-24; Eph. 6:5-9. 3 Ps. 103:20, 21.

Wat is de derde bede?

Antwoord: Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde. Dat wil zeggen: Geef dat wij en alle mensen onze eigen wil verloochenen1 en uw wil, die alleen goed is, zonder enig tegenspreken gehoorzaam zijn2, zodat een ieder zijn taak waartoe hij geroepen is, even gewillig en trouw vervult3 als de engelen in de hemel doen4.

1 Matt. 16: 24; Tit. 2:11, 12. 2 Luc. 22: 42; Rom. 12: 2; Ef. 5: 10. 3 1 Kor. 7: 22-24. 4 Ps. 103: 20, 21.

Welke is de derde bede?

Antw. Uw wil geschiede gelijk in den hemel, alzo ook op de aarde. Dat is: Geef dat wij en alle mensen onzen eigen wil verzaken a, en Uw wil, die alleen goed is, zonder enig tegenspreken gehoorzaam zijn b; opdat alzo een iegelijk zijn ambt en beroep zo gewilliglijk en getrouwelijk moge bedienen en uitvoeren c, als de engelen in den hemel doen d.

a Mt 16:24 Tit 2:11,12 b Lu 22:42 Eph 5:10 Ro 12:2 c 1Co 7:24 d Ps 103:20,21

   

Lord's Day 50

Zondag 50

ZONDAG 50

125.

Frage 125 :

125.

Vraag 125:

Vr.125.

Quae est quarta petitio?

Panem nostrum quotidianum da nobis hodie; hoc est, suppedita nobis omnia, quae sunt ad hanc vitam necessaria, ut per ea agnoscamus te unicum fontem esse, ex quo omnia bona emanant, ac nisi tu benedicas, omnem nostram curam et industriam atque adeo tua ipsius dona nobis infelicia et noxia esse. Quapropter da, ut fiduciam nostram ab omnibus creaturis aversam in te solo collocemus.

Was ist die vierte Bitte?

»Unser täglich Brot gib uns heute«: das heißt, versorge uns mit allem leiblich Nötigen (Ps 104,27-30; 145,15.16; Mt 6,25-34), so daß wir dadurch erkennen, daß du der einzige Ursprung alles Guten bist (Apg 14,17; 17,27.28) und daß ohne deinen Segen weder unsere Sorgen und Arbeit, noch deine Gaben uns nützen (1.Kor 15,58; 5.Mose 8,3; Ps 37,3-7 .16.17) und wir deshalb unser Vertrauen von allen Kreaturen abziehen und allein auf dich setzen (Ps 55,23; 62,11).

Q. What is the fourth petition?

A. Give us this day our daily bread. That is: Provide us with all our bodily needs1 so that we may acknowledge that Thou art the only fountain of all good,2 and that our care and labour, and also Thy gifts, cannot do us any good without Thy blessing.3 Grant therefore that we may withdraw our trust from all creatures, and place it only in Thee.4

1 Ps. 104:27-30; 145:15, 16; Matt. 6:25-34. 2 Acts 14:17; 17:25; James 1:17. 3 Deut. 8:3; Ps. 37:16; 127:1, 2; I Cor. 15:58. 4 Ps. 55:22; 62; 146; Jer. 17:5-8; Heb. 13:5, 6.

Wat is de vierde bede?

Antwoord: Geef ons heden ons dagelijks brood. Dat wil zeggen: Wil ons zo verzorgen met alles wat wij voor ons lichaam nodig hebben1, dat wij daardoor erkennen dat U de enige oorsprong van al het goede bent2 en dat onze zorg en inspanning en ook uw gaven ons niet baten zonder uw zegen3. Leer ons daardoor ook ons vertrouwen niet langer op enig schepsel, maar op U alleen te stellen4.

1 Ps. 104: 27, 28; Ps. 145: 15,16; Matt. 6:25, 26. 2 Hand. 14:17; Hand. 17: 27, 28; Jak. 1:17. 3 Deut. 8:3; Ps. 37: 3-7, 16, 17; Ps. 127:1, 2; 1 Kor. 15:58. 4 Ps. 55:23; Ps. 62: 11; Ps. 146: 3; Jer. 17: 5, 7.

Welke is de vierde bede?

Antw. Geef ons heden ons dagelijks brood. Dat is: Wil ons met alle nooddruft des lichaams verzorgen a, opdat wij daardoor erkennen dat Gij de enige Oorsprong alles goeds zijt b, en dat noch onze zorg en arbeid, noch Uw gaven, zonder Uw zegen ons gedijen c, en dat wij derhalve ons vertrouwen van alle schepselen aftrekken en op U alleen stellen d.

a Ps 145:15 Ps 104:27 Mt 6:26 b Jak 1:17 Han 14:17 Han 17:27 c 1Co 15:58 De 8:3 Ps 37:16 Ps 127:1,2 d Ps 55:22 Ps 62:10 Ps 146:3 Jer 17:5,7 (* Ps 55:22 AV = Ps 55:23 SV, Ps 62:10 AV = Ps 62:11 AV)

   

Lord's Day 51

Zondag 51

ZONDAG 51

126.

Frage 126 :

126.

Vraag 126:

Vr.126.

Quae est quinta petitio?

Remitte nobis debita nostra, sicut et nos remittimus debitoribus nostris; hoc est, nobis miserrimis peccatoribus, omnia peccata nostra atque eam etiam pravitatem, quae in nobis etiamnum haeret, propter Christi sanguinem ne imputes, quemadmodum nos quoque hoc tuae gratiae testimonium in cordibus nostris sentimus, quod firmiter nobis propositum habemus omnibus, qui nos offenderunt, ex animo ignoscere.

Was ist die fünfte Bitte?

»Vergib uns unsere Schuld, wie auch wir vergeben unseren Schuldigern«: das heißt, rechne uns armen Sündern alle unsere Missetat, auch das Böse, das uns noch immer anhängt, um des Blutes Christi willen nicht an (Ps 51,1-7; 143,2; 1.Joh 2,1.2), wie auch wir als Zeugnis deiner Gnade in uns finden, daß unser ganzer Vorsatz ist, unserem Nächsten von Herzen zu verzeihen (Mt 6,14.15).

Q. What is the fifth petition?

A. And forgive us our debts, as we also have forgiven our debtors. That is: For the sake of Christ's blood, do not impute to us, wretched sinners; any of our transgressions, nor the evil which still clings to us,1 as we also find this evidence of Thy grace in us that we are fully determined wholeheartedly to forgive our neighbor.2

1 Ps. 51:1-7; 143:2; Rom. 8:1; I John 2:1, 2. 2 Matt. 6:14, 15; 18:21-35.

Wat is de vijfde bede?

Antwoord: En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren. Dat wil zeggen: Wil ons, arme zondaren, om het bloed van Christus geen van onze misdaden toerekenen en ook niet de slechtheid die altijd nog in ons is1, zoals wijzelf ook als een bewijs van uw genade in ons opmerken, dat wij het vaste voornemen hebben onze naaste van harte te vergeven2.

1 Ps. 51: 3; Ps. 143:2; Rom. 8:1; 1 Joh. 2: 1. 2 Matt. 6:14, 15

Welke is de vijfde bede?

Antw. Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren. Dat is: Wil ons, armen zondaren, al onze misdaden, en ook de boosheid, die ons altijd aanhangt, om des bloeds van Christus wil niet toerekenen a, gelijk wij ook dit getuigenis Uwer genade in ons bevinden, dat ons ganse voornemen is onzen naaste van harte te vergeven b.

a Ps 51:1 Ps 143:2 1Jo 2:1 Ro 8:1 (* Ps 51:1 AV = Ps 51:3 SV) b Mt 6:14

   

Lord's Day 52

Zondag 52

ZONDAG 52

127.

Frage 127 :

127.

Vraag 127:

Vr.127.

Quae ext sexta petitio?

Ne nos inducas in tentationem, sed libera nos a malo; hoc est, quoniam ipsi natura adeo debiles et infirmi sumus, ut ne momento quidem subsistere possimus, infensissimi autem hostes nostri, Satan, mundus ac nostra ipsorum caro nos continenter oppugnant, tu nos sustentes et Spiritus tui robore firmes, ne in hoc spirituali certamine succumbamus, sed tantisper illis fortiter resitamus, donec integram tandem victoriam obtineamus.

Was ist die sechste Bitte?

»Und führe uns nicht in Versuchung, sondern erlöse uns vom Bösen«: das heißt, weil wir aus uns selbst so schwach sind, daß wir nicht einen Augenblick bestehen können (Joh 15,5; Ps 103,14), und dazu unsere Todfeinde, der Teufel (1. Petr 5,8; Eph 6,12), die Welt (Joh 15,19) und unser eigenes Fleisch (Röm 7,23; Gal 5,17), nicht aufhören, uns anzufechten, darum erhalte und stärke uns durch die Kraft des Heiligen Geistes, damit wir ihnen festen Widerstand leisten können und in diesem geistlichen Kampf nicht unterliegen (Mt 26,41; Mk 13,33), bis daß wir schließlich den völligen Sieg erlangen (1.Thess 3,13; 5,23).

Q. What is the sixth petition?

A. And lead us not into temptation, but deliver us from the evil one. That is: In ourselves we are so weak that we cannot stand even for a moment.1 Moreover, our sworn enemies-- the devil,2 the world,3 and our own flesh4-- do not cease to attack us. Wilt Thou, therefore, uphold and strengthen us by the power of Thy Holy Spirit, so that in this spiritual war5 we may not go down to defeat, but always firmly resist our enemies, until we finally obtain the complete victory.6

1 Ps. 103:14-16; John 15:1-5. 2 II Cor. 11:14; Eph. 6:10-13; I Pet. 5:8. 3 John 15:18-21. 4 Rom. 7:23; Gal. 5:17. 5 Matt. 10:19, 20; 26:41; Mark 13:33; Rom. 5:3-5. 6 I Cor. 10:13; I Thess. 3:13; 5:23.

Wat is de zesde bede?

Antwoord: En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Dat wil zeggen: Wij zijn van onszelf zo zwak, dat wij zelfs geen ogenblik kunnen standhouden 1, en bovendien houden onze doodsvijanden - de duivel2, de wereld 3 en ons eigen vlees4 - niet op ons aan te vechten. Daarom bidden wij U: wil ons toch staande houden en sterken door de kracht van uw Heilige Geest, zodat wij in deze geestelijke strijd niet het onderspit delven5, maar altijd krachtig tegenstand bieden, totdat wij uiteindelijk de volkomen overwinning behalen6.

1 Ps 103:14-16; Joh. 15: 5. 2 Ef. 6: 12; 1 Petr. 5:8. 3 Joh. 15: 19. 4 Rom. 7:23; Gal. 5:17. 5 Matt. 26: 41; Marc. 13:33; 1 Kor. 10: 12, 13. 6 1 Tess. 3:13; 1 Tess. 5:23.

Welke is de zesde bede?

Antw. Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze. Dat is: Dewijl wij van onszelven zo zwak zijn, dat wij niet een ogenblik zouden kunnen bestaan a, en daartoe onze doodsvijanden, de duivel b, de wereld c en ons eigen vlees d, niet ophouden ons aan te vechten; zo wil ons toch behouden en sterken door de kracht Uws Heiligen Geestes, opdat wij in dezen geestelijken strijd niet onderliggen e, maar altijd sterken wederstand doen, totdat wij eindelijk ten enenmale de overhand behouden f.

a Joh 15:5 Ps 103:14 b 1Pe 5:8 Eph 6:12 c Joh 15:19 d Ro 7:23 Ga 5:17 e Mt 26:41 Mr 13:33 f 1Th 3:13 1Th 5:23

128.

Frage 128 :

128.

Vraag 128:

Vr.128.

Quomodo concludis precationem tuam?

Quia tuum est regnum et potentia et gloria in saecula; hoc est, omnia haec a te petimus, quia cum et rex noster et omnipotens sis, omnia nobis et vis et potes largiri. Atque haec quidem ideo petimus, ut ex iis, non ad nos, sed ad sanctum nomen tuum omnis gloria redeat.

Wie beschließt du dieses Gebet?

»Denn dein ist das Reich, die Kraft und die Herrlichkeit in Ewigkeit«: das heißt, dies alles erbitten wir darum von dir, weil du, als unser König und aller Dinge mächtig, uns alles Gute geben willst und kannst (Röm 10,11.12; 2. Petr 2,9) und daß dadurch nicht wir, sondern dein heiliger Name ewig gepriesen werden soll (Joh 14,13; Ps 115,1).

Q. How do you conclude your prayer?

A. For Thine is the kingdom, and the power, and the glory, for ever. That is: All this we ask of Thee because, as our King, having power over all things, Thou art both willing and able to give us all that is good,1 and because not we but Thy holy Name should so receive all glory for ever.2

1 Rom. 10:11-13; II Pet 2:9. 2 Ps. 115:1; Jer. 33:8, 9; John 14:13.

Waarmee beeindigt u uw gebed?

Antwoord: Want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Dat wil zeggen: Dit alles vragen wij van U, omdat U ons al het goede wilt en kunt geven, want U bent onze Koning en hebt alle dingen in uw macht1. Wij bidden U dit, opdat daardoor niet aan ons maar aan uw heilige naam eeuwig lof wordt toegebracht2.

1 1 Kron. 29: 10-12; Rom. 10: 11-13; 2 Petr. 2:9. 2 Ps. 115:1; Jer. 33:8, 9; Joh. 14: 13.

Hoe besluit gij uw gebed?

Antw. Want Uw is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid. Dat is: Zulks alles bidden wij van U, daarom, dat Gij, als onze Koning en aller dingen machtig, ons alles goeds te geven den wil en het vermogen hebt a, en dat alles, opdat daardoor niet wij, maar Uw heilige Naam eeuwiglijk geprezen worde b.

a Ro 10:12 2Pe 2:9 b Joh 14:13 Jer 33:8,9 Ps 115:1

129.

Frage 129 :

129.

Vraag 129:

Vr.129.

Quid sibi vult particula, Amen?

Rem certam ac ratam esse. Nam precatio mea multo certius a Deo est exaudita quam ego in corde meo sentio, me illud ex animo cupere.

Was bedeutet das Wörtchen »Amen«?

»Amen« heißt, das soll wahr und gewiß sein; denn mein Gebet ist viel gewisser von Gott erhört, als ich in meinem Herzen fühle, daß ich dies alles von ihm begehre (2.Kor 1,20; 2.Tim 2,13).

Q. What does the word Amen mean?

A. Amen means: It is true and certain. For God has much more certainly heard my prayer than I feel in my heart that I desire this of Him.1

1 Is. 65:24; II Cor. 1:20; II Tim. 2:13.

Wat betekent het woord: Amen?

Antwoord: Amen wil zeggen: Het is waar en zeker. Want God heeft mijn gebed veel stelliger verhoord, dan ik in mijn hart voel dat ik dit van Hem begeer1.

1 2 Kor. 1:20; 2 Tim. 2:13.

Wat beduidt het woordeken: Amen?

Antw. Amen wil zeggen: Het zal waar en zeker zijn. Want mijn gebed is veel zekerder van God verhoord, dan ik in mijn hart gevoel dat ik zulks van Hem begeer a.

a 2Co 1:20 2Ti 2:13

 

Voor alle tijden In den beginne was het Woord Johannes 1

Vóór 4000 BC De schepping Genesis 1

Vóór 4000 BC De tuin van Eden Genesis 2

Vóór 4000 BC De val van de mens Genesis 3

Vóór 3000 BC Kaïn doodt Abel Genesis 4

Vóór 3000 BC Van Adam tot Noach Genesis 5

Vóór 2500 BC goddeloosheid provoceert Gods toorn Genesis 6

Vóór 2500 BC de zondvloed Genesis 7

Vóór 2500 BC De zondvloed neemt af Genesis 8

Vóór 2500 BC Teken van de regenboog Genesis 9

Vóór 2500 BC Sem, Cham en Jafeth Genesis 10

Vóór 2100 BC Job' s lijden en geloof Job. 1:1-42

Vóór 2100 BC De toren van Babel Genesis 11

2091 BC God zendt Abram naar Egypte Genesis 12

2090 BC De hongersnood in Kanaän Genesis 12:10

2085 BC Abram en Lot uit elkaar Genesis 13

2085 BC Abram wordt veel nakomelingen beloofd Genesis 13:14

2084 BC Abram reddingen Lot Genesis 14

2081 BC Gods verbond met Abram Genesis 15

2081 BC Sarai en Hagar Genesis 16

2080 BC Ismaël geboren Genesis 16:15

2067 BC het verbond der besnijdenis Genesis 17

2067 BC God belooft de geboorte van Isaac Genesis 18

2067 BC De vernietiging van Sodom Genesis 19

2067 BC Abraham, Sarah en Abimelech Genesis 20

2066 BC Isaak geboren Genesis 21

2064 BC Hagar en Ismaël weggestuurd Genesis 21:8

2057 BC Het verbond bij Berseba Genesis 21:22

2054 BC het offer van Isaak Genesis 22

2030 BC dood en begrafenis van Sarah Genesis 23

2026 BC Isaak trouwt Rebekka Genesis 24

2006 BC Geboorte van Jakob en Esau Genesis 25

1991 BC De dood van Abraham Genesis 25:5

1978 BC Ezau verkoopt zijn eerstgeboorterecht Genesis 25:29

1977 BC Isaak en Abimelech Genesis 26

1929 BC Jakob krijgt Isaaks zegen Genesis 27

1928 BC Jakob vlucht naar Laban Genesis 28

1928 BC Jakob' s visioen van een ladder Genesis 28:10

1928 BC Jakob dient Laban Genesis 29

1921 BC Jakob trouwt Rachel Genesis 29:28

1921 BC Jakob en zijn zonen Genesis 30

1916 BC Rachel baart Josef Genesis 30:22

1908 BC Jakob vetrekt naar Kanaän Genesis 31

1906 BC Jakob worstelt met God Genesis 32

1906 BC Jakob ontmoet Esau Genesis 33

1906 BC Jakob vestigt zich in Sichem Genesis 33:18

1906 BC Sichem verontreinigt Dinah Genesis 34

1906 BC Jakob keert terug naar Bethel Genesis 35

1906 BC Jakobs naam wordt Israël Genesis 35:10

1906 BC Afstammelingen van Esau Genesis 36

1903 BC Rachel sterft Genesis 35:18

1898 BC Jozefs droom en verraad Genesis 37

1898 BC Jozef als slaaf verkocht Genesis 37:25

1898 BC Tamar bedriegt Juda Genesis 38

1898 BC Jozef heeft voorspoed onder Potifar Genesis 39

1889 BC de vrouw van Potifar beschuldigt Jozef Genesis 39:7

1889 BC Jozef gevangengenomen Genesis 39:20

1887 BC De dromen van de schenker en de bakker Genesis 40

1886 BC Josef Interpreteert Farao' s dromen Genesis 41

1886 BC Jozef aan de leiding Genesis 41:33

1886 BC Zeven jaar voordat de hongenood begint Genesis 41:47

1875 BC Hongersnood begint Genesis 41:53

1875 BC Jozefs broers gezonden naar Egypte Genesis 42

1875 BC Simeon vastgehouden door Jozef Genesis 42:24

1875 BC De terugkeer met Benjamin Genesis 43

1875 BC Benjamin en de zilveren beker Genesis 44

1875 BC Jozef onthult zijn identiteit Genesis 45

1875 BC Jozef laat Jakob overkomen Genesis 45:9

1875 BC Jakob en zijn gezin naar Egypte Genesis 46

1875 BC Jakob naar Goshen Genesis 47

1859 BC Jakob' s ziekte Genesis 48

1859 BC Jakob' s zegen en dood Genesis 49

1859 BC De begrafenis van Jakob Genesis 50

1806 BC De dood van Jozef Genesis 50:26

1800 BC Jakob' s familie verblijft in Egypte Exodus 1

1700 BC Israëlieten vermenigvudigt in Egypte Exodus 1:6

1600 BC Israëlieten onderdrukt door nieuwe koning Exodus 1:8

1539 BC Farao' s bevel om de eerstgeborene te doden Exodus 01:22

1525 BC De geboorte en de adoptie van Mozes Exodus 2

1486 BC Mozes vlucht naar Midjan Exodus 02:11

1446 BC Israëlieten zuchten in slavernij Exodus 02:23

1446 BC Mozes wordt gezonden om Israel te dienen Exodus 3-6

1446 BC De tien plagen over Egypte Exodus 7-12

1446 BC De uittocht begint Exodus 13-18

1446 BC De Isreaelieten bij de berg Sinaï Exodus 19

1446 BC Mozes ontvangt de geboden Exodus 20

1446 BC Mozes ontvangt de Wet Exodus 21-24

1446 BC De voorbereidingen voor de Tabernakel Exodus 25-31

1446 BC Het gouden kalf, Mozes' woede Exodus 32

1446 BC De reis hervat Exodus 33-39

1445 BC De tabernakel wordt opgericht en gevuld Exodus 40

1445 BC Wetten van offers en gaven Leviticus 1-7

1445 BC Aaron en zijn zonen gewijd Leviticus 8, 9

1445 BC De zonde van Nadab en Abihu Leviticus 10

1445 BC Wetten van reinheid Leviticus 11-19

1445 BC Straffen en regelgeving Leviticus 20-22

1445 BC Feesten en jubeljaar Leviticus 23

1445 BC Volkstelling, stammen, taken Numeri 1-6

1445 BC Tabernakel inwijding Numeri 7-10

1445 BC De mensen klagen Numeri 11, 12

1445 BC De twaalf verspieders Numeri 13

1445 BC Mensen klagen vanwege het verslag van de verspieders Numeri 14, 15

1426 BC Korach' s opstand Numeri 16

1426 BC Aaron' s staf bloeit Numeri 17

1426 BC Priesters, rode vaars, reiniging Numeri 18, 19 #

1407 BC Water uit de rots bij Meriba Numeri 20

1407 BC Aaron' s overlijden Numeri 20:22

1407 BC De bronzen slang Numeri 21

1407 BC Bileam en de Engel Numeri 22-25

1407 BC De tweede volkstelling Numeri 26

1407 BC De dochters van Zelafead Numeri 27

1407 BC Jozua gekozen door Mozes Numeri 27:18

1407 BC Speciale offers en heilige dagen Numeri 28, 29

1407 BC Geloften van vrouwen Numeri 30

1407 BC Verovering van Midian Numeri 31

1407 BC Verovering van Transjordanië Numeri 32

1407 BC Samenvatting van Israel' s gebeurtenissen Numeri 33

1407 BC Verdeling van Kanaän Numeri 34

1407 BC Grenzen en steden van de toevluchtsoorden Numeri 35

1407 BC Zelafead' s dochters trouwen Numeri 36

1407 BC Psalm van Mozes Psalm 90

1407 BC Samenvatting van de geschiedenis van Israël Deuteronomium 1-4

1406 BC Herhaling van de wet Deutronomium 4:44 en 31

1406 BC Het lied van Mozes Deuteronomium 32

1406 BC Mozes zegent de twaalf stammen Deuteronomium 32:48

1406 BC De zegeningen van Mozes Deuteronomium 33

1406 BC De dood van Mozes Deuteronomium 34

1406 BC God verkiest Jozua Jozua 1

1406 BC Rachab neemt de verspieders in huis Jozua 2

1406 BC De Israëlieten over de Jordaan Jozua 3-5

1406 BC Verovering van Jericho en Ai Jozua 6-8

1405 BC Koningen spannen samen tegen Israël Jozua 9

1405 BC De zon staat stil Jozua 10

1405 BC Noord Palestina verslagen Jozua 11, 12

1399 BC Land toegewezen onder de stammen Jozua 13-22

1375 BC Jozua' s afscheidswoorden Jozua 23, 24

1375 BC Micha' s afgoderij Richteren 17

1375 BC Danieten gaan wonen in Lais, Nemen Micha' s afgoden mee Richteren 18

1375 BC De verkrachting van een Levietische bijvrouw Richteren 19

1375 BC Israëlieten Verslaan Benjamin Richteren 20

1375 BC Vrouwen voor Benjamin Richteren 21

1374 BC Israëlieten veroveren Jeruzalem en Hebron Richteren 1

1374 BC Israël berispt en verslagen Richteren 2

1374 BC Afgoderij en dienstbaarheid Richteren 3

1334 BC Eglon Richteren 3:12

1316 BC Ehud Richteren 3:15

1235 BC Debora en Barak Richteren 4

1235 BC Het lied van Debora en Barak Richteren 5

1169 BC Gideon en de Midianieten Richteren 6-8

1140 BC Naomi, Ruth en Boaz Ruth 1-4

1129 BC Abimelech opstand en koningschap Richteren 9

1126 BC Complot tegen Abimelech Richteren 9:22

1126 BC Abimelech wordt gedood Richteren 9:50

1118 BC Tola, Jair Richteren 10

1100 BC Geboorte van Samuel 1 Samuel 1

1100 BC Hannah' s Psalm 1 Samuel 2

1097 BC Jefta' s Verbond met de Gileadieten Richteren 11

1090 BC Jefta, Efraim, Ebzan, Elon, Abdon Richteren 12

1090 BC Israël onderdrukt door de Filistijnen Richteren 13

1075 BC Simsons huwelijk en raadsel Richteren 14

1075 BC Simson verbrand de Filistijnse gewassen Richteren 15

1075 BC Simson en Delilah Richteren 16

1070 BC Slag bij Silo 1 Samuël 3

1070 BC Filistijnen veroveren de Ark 1 Samuel 4, 5

1070 BC Filistijnen sturen de Ark terug naar Israël 1 Samuel 6

1070 BC Ark gebracht in Abinadab' s huis 1 Samuel 7

1050 BC Israëlieten bekeert zich bij Mizpeh 1 Samuel 7:3

1043 BC Saul word koning 1 Samuël 8-10

1042 BC Saul verslaat de Ammonieten 1 Samuel 11, 12

1041 BC Sauls oorlog met de Filistijnen 1 Samuël 13

1041 BC Jonathan' s wonderbaarlijke overwinning 1 Samuël 14

1028 BC Ongehoorzaamheid Saul en Samuel' s berisping 1 Samuël 15

1024 BC Samuel zalft David bij Bethlehem 1 Samuël 16

1024 BC David doodt Goliath 1 Samuël 17

1015 BC Vriendschap Jonathan met David 1 Samuël 18

1014 BC David beschermd tegen Saul 1 Samuël 19

1013 BC David en Jonathan' s verbond 1 Samuël 20

1013 BC Davids psalm van verlossing (1Sa 20) Psalm 59

1012 BC David te Nob en Gath 1 Samuel 21

1012 BC Davids Psalm over de vlucht voor Saul (1Sa 21) Psalm 52

1012 BC Davids Psalm over Achimelech (1Sa 21) Psalm 34

1011 BC Davids Psalm te Gath (1Sa 21) Psalm 56

1011 BC Saul doodt de priesters van Nob 1 Samuel 22

1011 BC Davids psalmen in de Grot (1Sa 22) Psalmen 57, 142

1011 BC David vlucht voor Saul 1 Samuël 23

1011 BC Davids psalm bij Kehila (1Sa 23) Psalm 54

1011 BC David spaart Saul' s leven 1 Samuël 24

1011 BC Samuel sterft 1 Samuël 25

1011 BC David spaart Saul een tweede keer 1 Samuel 26

1010 BC David vlucht naar de Filistijnen 1 Samuel 27

1010 BC Saul en de waarzegger van Endor 1 Samuel 28

1010 BC Akis stuurt David weg 1 Samuel 29

1010 BC David vernietigt de Amalekieten 1 Samuel 30

1010 BC Saul en zijn zonen vermoord 1 Samuel 31

1010 BC David rouwt over Saul en Jonathan 2 Samuel 1

1010 BC David koning gemaakt over Juda 2 Samuel 2

1008 BC burgeroorlog tussen Abner en Joab 2 Samuël 02:12

1006 BC Huis van David versterkt 2 Samuël 3

1005 BC Joab vermoord Abner 2 Samuel 03:22

1004 BC De moord op Isboseth 2 Samuel 4

1003 BC Genealogie van de Israëlieten 1 Kronieken 1-9

1003 BC Saul' s val en nederlaag 1 Kronieken 10

1003 BC David regeert over heel Israël 2 Samuel 5, 1 Kronieken 11

1002 BC David' s leger groeit 1 Kronieken 12

1000 BC David haalt de ark 1 Kronieken 13

1000 BC Davids familie groeit 1 Kronieken 14

1000 BC De Ark wordt naar Jeruzalem gebracht 2 Samuel 6, 1 Kronieken 15

1000 BC David' s plannen voor een Tempel 2 Samuel 7

998 BC David verslaat de Filistijnen 2 Samuel 8

998 BC Davids psalm van Overwinnning (2Sa 8) Psalm 60

998 BC Davids psalm van Sion Psalm 15

998 BC Davids psalm van Ere zij God Psalm 24

998 BC Davids offers op het feest 1 Kronieken 16

998 BC Psalmen van lof (1Ch 16) Psalm 96, 105, 106

997 BC David voornemen voor de tempelbouw 1 Kronieken 17

996 BC David versterkt Zijn Koninkrijk 1 Kronieken 18

995 BC David en Mefiboseth 2 Samuel 9

995 BC David verslaat Ammon en Aram 2 Samuel 10, 1 Kronieken 19

995 BC De inname van Rabba 1 Kronieken 20

993 BC David en Batseba 2 Samuel 11

991 BC Nathan berispt David 2 Samuel 12

991 BC Davids psalm van Berouw (2Sa 12) Psalm 51

990 BC Salomon is geboren 2 Samuël 00:24

990 BC Amnon en Tamar 2 Samuel 13

990 BC Amnom vermoord door Absalom 2 Samuël 13:23

988 BC De weduwe van Tekoa 2 Samuel 14

980 BC Absalom teruggeroepen 2 Samuel 14:21

979 BC Psalmen van David Psalmen 2-145 (verschillende)

979 BC Psalmen van Korah Psalmen 42-44, 84, 85, 87, 88

979 BC Psalmen van Asaf Psalm 50, 73, 75-78, 80-83, 89

979 BC Psalmen van onbekende schrijvers Psalmen 1-150 (verschillende)

979 BC David Dwingt een volkstelling 1 Kronieken 21

979 BC De voorbereiding voor de bouw van de tempel 1 Kronieken 22

979 BC Voorbereiding van het priesterschap 1 Kronieken 23

979 BC afdelingen van de Levieten 1 Kronieken 24

979 BC Voorbereiding van heiligdom zangers 1 Kronieken 25

979 BC Voorbereiding van de poortwachters, schatbewaarders 1 Kronieken 26

979 BC Voorbereiding van de overheid 1 Kronieken 27

976 BC Absalom samenzwering 2 Samuel 15

976 BC David vlucht uit Jeruzalem 2 Samuel 15:13

972 BC David en Ziba, Simi 2 Samuel 16

972 BC Simi Vloekt David 2 Samuel 16:5

972 BC Davids psalm over Dorst naar God (2Sa 16) Psalm 63

972 BC Husai' s waarschuwing bewaart David 2 Samuel 17

972 BC David Psalmen van verlossing (2Sa 17) Psalmen 41, 55

972 BC Absalom gedood door Joab 2 Samuel 18

972 BC Joab troost David 2 Samuel 19

972 BC Sheba in opstand tegen David 2 Samuel 20

970 BC De Gibeonieten gewroken 2 Samuel 21

970 BC David' s Psalm van verlossing 2 Samuel 22

970 BC David' s laatste Psalm 2 Samuel 23

970 BC Davids psalm van Standvastigheid (2Sa 23) Psalm 108

970 BC David telt het krijgsvolk 2 Samuel 24

970 BC Davids laatste dagen 1 Kronieken 28, 29, 1 Koningen 1, 2

970 BC Davids Psalm van redding (1 Koningen 2) Psalm 37

967 BC Psalm van Salomo (2 Kronieken 1) Psalm 72

967 BC Salomo vraagt om wijsheid 2 Kronieken 1, 1 Koningen 3

967 BC Psalmen van Korach (1 Koningen 3) Psalm 45

967 BC Salomo' s wijsheid 1 Koningen 4

967 BC Salomo' s voorbereidingen voor de Tempel 1 Koningen 5

966 BC De bouw van de tempel van Salomo 1 Koningen 6

966 BC De bouw van Salomo' s paleis 1 Koningen 7

966 BC De Ark naar de Tempel gebracht 1 Koningen 8

966 BC Gods verbond met Salomo 1 Koningen 9

966 BC Salomo bereidt zich voor op een tempel en paleis 2 Kronieken 2

966 BC Salomo bouwt de tempel in Jeruzalem 2 Kronieken 3

966 BC Tempel-inrichting 2 Kronieken 4

959 BC Ark naar de tempel gebracht 2 Kronieken 5

959 BC Salomo' s gebed bij de tempelinwijding 2 Kronieken 6

959 BC Gods heerlijkheid in de tempel 2 Kronieken 7

959 BC Psalmen van Salomo (2 Kronieken 7) Psalmen 135, 136

959 BC Salomo' s gebouwen 2 Kronieken 8

950 BC Salomo' s Psalm van zegen Psalm 127

950 BC De spreuken van Salomo Spreuken 1-29

950 BC De woorden van Agur Spreuken 30

950 BC Koning Lemuel' s spreuken Spreuken 31

950 BC Solomon' s boek van de Psalmen Psalm 1-8

946 BC wederzijdse gesachenken tussen Solomon en Hiran 1 Koningen 09:10

946 BC De koningin van Scheba bezoekt Salomo 1 Koningen 10, 2 Kronieken 9

939 BC Salomo' s vrouwen en hun afgoderij 1 Koningen 11

937 BC Woorden van (de) Prediker Prediker 1-12

931 BC Salomo' s overlijden 1 Koningen 11:40

931 BC Het koninkrijk is verdeeld 1 Koningen 12, 13

930 BC Israëlieten Rebeleert tegen Rehabeam 2 Kronieken 10

930 BC Rehabeam' s regeert over Juda 2 Kronieken 11

927 BC Rehabeam' s zonde 2 Kronieken 12

925 BC Ahia profetie tegen Jeroboam 1 Koningen 14

913 BC Rehoboam' s slechte regeren 1 Koningen 14:21

913 BC Abiam' s slechte regeerperiode 1 Koningen 15

913 BC burgeroorlog tegen Jeroboam 2 Kronieken 13

913 BC Asa vernietigt de afgoderij 2 Kronieken 14

909 BC Jehu profeteert tegen Baësa 1 Koningen 16

895 BC Asa' s hervormingen 2 Kronieken 15

894 BC Hanani' s berisping 2 Kronieken 16

886 BC Elah, Zimri, Omri 1 Koningen 16:5

874 BC Achab slechte regeerperiode 1 Koningen 16:27

869 BC Josafat verslaat Asa 2 Kronieken 17

863 BC Elia bidt voor droogte 1 Koningen 17

863 BC Elia wordt gevoed door de raven 1 Koningen 17:3

863 BC De weduwe van Sarfat 1 Koningen 17:7

863 BC Elia op de berg Karmel 1 Koningen 18

858 BC Elia vlucht voor Izebel 1 Koningen 19

858 BC Elisha geroepen 1 Koningen 19:19

857 BC Ben-Hadad' s aanvallen op Samaria 1 Koningen 20

857 BC Achab' s Nederlagen tegen Ben-Hadad 1 Koningen 20:14

855 BC Achab neemt Naboth' s wijngaard 1 Koningen 21

853 BC Israël en Juda tegen Syrië 1 Koningen 22

853 BC Het visioen van Obadja Obadja 1

853 BC Josafat Achab voeren samen krijg 2 Kronieken 18

853 BC Josafat' s daden 2 Kronieken 19

853 BC Oorlog met Ammon en Moab 2 Kronieken 20

852 BC Joram' s slechte regeren in Juda 2 Kronieken 21

852 BC Moab rebeleert 2 Koningen 1

851 BC Elia opgenomen in de hemel 2 Koningen 2

851 BC Elisa de opvolger van Elia 2 Koningen 2:12

850 BC Joram slaat Moab' s opstand neer 2 Koningen 3

849 BC De olie van de weduwe 2 Koningen 4

849 BC Elisa en de opwekking van de Sunamitische jongen 2 Koningen 4:8

849 BC De genezing van Naäman 2 Koningen 5

848 BC Elisa en de drijvende bijl 2 Koningen 6

848 BC Elisa belooft overvloed aan Samaria 2 Koningen 7

847 BC De Sunamitische' s Land 2 Koningen 8

841 BC Jehu regering in Israël 2 Koningen 9

841 BC Jehu vermoord Joram 2 Koningen 9:11

841 BC Ahab' s familie wordt gedood 2 Koningen 10

841 BC Baaldienaars worden gedood 2 Koningen 10:18

841 BC Joas ontsnapt aan Athalia 2 Koningen 11

841 BC Ahazia verslaat Joram in Juda 2 Kronieken 22

841 BC Jojada maakt Joas koning 2 Kronieken 23

835 BC Joas juiste regeren 2 Kronieken 24, 2 Koningen 12

835 BC Het Woord van de Heer aan Joel Joel 1-3

812 BC Joas beveelt de tempelreparaties 2 Koningen 12:6

812 BC Joahaz' s slechte regeerperiode 2 Koningen 13

796 BC Amazia' s goed bewind 2 Koningen 14, 2 Kronieken 25

790 BC Azaria' s goed bewind 2 Koningen 15

790 BC Uzzia regeert in Juda 2 Kronieken 26

766 BC De woorden van Amos Amos 1-9

760 BC Jona Gezonden naar Nineve Jona 1-4

753 BC Hosea' s profetie Hosea 1-14

750 BC Jotham verslaat Uzzia 2 Kronieken 27

742 BC Het slechte regeren of Achaz 2 Kronieken 28, 2 Koningen 16

739 BC Jesaja klaagt over Sion' s corruptie Jesaja 1-5

739 BC Jesaja' s visioen en de aanstelling Jesaja 6

735 BC Jesaja' s profetie over de Immanuel Jesaja 7

735 BC Het Woord van de Heere aan Micha Micha 1-7

734 BC Uriah en Zacharia Jesaja 8

730 BC Jesaja Profetie: een kind wordt geboren Jesaja 9

730 BC Jesaja' s Profetieën over de oordelen over Israel Jesaja 9:8

730 BC Jesaja' s Profetie over het oordeel over Assyrië Jesaja 10

730 BC Jesaja Profetie over de wortel van Isai Jesaja 11

730 BC Jesaja' s blijde dankzegging Jesaja 12

725 BC Jesaja profeteert tegen de volken Jesaja 13-22

725 BC Jesaja' s vallei van de visioenen Jesaja 22

725 BC Jesaja' s afbranden van Tyrus Jesaja 23

725 BC Verwoesting op de aarde Jesaja 24

725 BC Psalmen van lof, van Jesaja Jesaja 25-27

725 BC Jesaja' s verdere waarschuwingen Jesaja 28-32

725 BC Jesaja Profetieën: een Koning zal regeren Jesaja 32

725 BC Jesaja uit Gods oordelen Jesaja 33, 34

725 BC Jesaja uit de blijde boodschap in Zion Jesaja 35

725 BC Hosea, de laatste koning van Israël 2 Koningen 17

722 BC Israël geleid in gevangenschap 2 Koningen 17:6

721 BC Vreemde volkenen nemen Samaria in 2 Koningen 17:24

716 BC Hizkia goede regeren 2 Kronieken 29

715 BC Hizkia kondigt een officieel Pascha af 2 Kronieken 30

715 BC De afgoderij wordt vernietigd 2 Kronieken 31

712 BC Hizkia ziekte en beterschap 2 Koningen 20, Jesaja 38

711 BC Hizkia laat zijn schatten zien 2 Koningen 20:12, Jesaja 39

711 BC Jesaja Profetieën: Gevangenschap en Restauratie Jesaja 40-66

701 BC Sanherib bedreigt Jeruzalem 2 Koningen 18, Jesaja 36, 2 Kronieken 32

701 BC Korach' s Psalmen over redding (2 Kronieken 32) Psalmen 46-48

701 BC Hizkia' s Gebed 2 Koningen 19, Jesaja 37

697 BC Het visioen van Nahum Nahum 1-3

687 BC Manasse slechte regering 2 Koningen 21, 2 Kronieken 33

640 BC Josiah goede bewind 2 Koningen 22, 2 Kronieken 34

638 BC Het Woord van de Heere tot Sefanja Sefanja 1-3

627 BC De aanstelling van Jeremia Jeremia 1

627 BC Jeremia verklaart: Juda verlaat God Jeremia 2-6

627 BC Jeremia' s boodschap bij de tempelpoort Jeremia 7-10

625 BC De Godsspraak van Habakuk Habakuk 1-3

622 BC Jeremia verkondigt Gods verbond Jeremia 11, 12

621 BC Josia bereidt zich voor op de tempel reparatie 2 Koningen 22:3

621 BC Hilkia vindt de verloren Boek van de Wet 2 Koningen 22:8

621 BC Josia viert het Pascha 2 Koningen 23, 2 Kronieken 35

609 BC Jojakim' s slechte bewind 2 Kronieken 36

609 BC Jeremia verkondigt: Verbond Is verbroken Jeremia 13-20

609 BC Jeremia' s Profetieën tegen Egypte Jeremia 46

609 BC Jeremia' s Profetieën tegen de Filistijnen Jeremia 47

605 BC Daniel weigert het Koninklijke deel Daniel 1

604 BC Daniel legt Nebukadnezar' s droom uit Daniel 2

601 BC Rebellie van Jojakim 2 Koningen 24

597 BC Jojachin verbannen 2 Koningen 24:10

597 BC Zedekia regeert in Juda 2 Koningen 24:18

594 BC Jeremia Profetieën tegen Moab Jeremia 48

594 BC Jeremia Profetieën tegen Ammon Jeremia 49

593 BC Profetie Ezechiel bij Chebar Ezechiël 1

593 BC Aanstelling en instructie van Ezechiel Ezechiel 2

593 BC Ezechiël eet de boekrol Ezechiel 3

593 BC Ezechiël voorzegt de belegering van Jeruzalem Ezechiel 4, 5

593 BC Ezechiël' s visioen over het einde Ezechiël 6, 7

592 BC Ezechiël' s eerste visioen over de Tempel Ezechiel 8-19

591 BC Ezechiël ziet dat God de oudsten verwerpt Ezechiël 20

591 BC Ezechiel Profetieën tegen Jeruzalem Ezechiël 21, 22

591 BC Ezechiel Profetieën tegen twee zusters Ezechiel 23

588 BC Belegering van Jeruzalem vangt aan 2 Koningen 25

588 BC Jeremia' s strijden Jeremia 21-33

588 BC Jeremia' s profetieën en oordeel over Juda Jeremia 34-45

588 BC Belegering van Jeruzalem begint Ezechiel 24

587 BC Gods wraak op Ammon en Edom Ezechiel 25

586 BC De val van Jeruzalem 2 Koningen 25, Jeremia 52

586 BC Psalmen over verwoesting (52) Psalmen 74, 79

586 BC Jeremia' s profetieën tegen Babel Jeremia 50, 51

586 BC Jeremia' s Klaagliederen Klaagliederen 1-5

586 BC Ezechiël spreekt het oordeel tegen Tyrus Ezechiel 26-28

586 BC Ezechiels Profetieën tegen Egypte Ezechiel 29-32

586 BC Ezechiël de wachter Ezechiël 33

585 BC Ezechiel legt Jeruzalem' s van uit Ezechiël 33:21

585 BC Ezechiël voorziet berisping en verbondsherstel Ezechiel 34-36

585 BC Ezechiël ziet de verrijzenis van de droge beenderen Ezechiël 37

585 BC Ezechiel ziet toekomstige strijd Ezechiël 38

585 BC Ezechiël ziet Gods oordeel over Gog Ezechiël 39

585 BC Sadrach Daniel 3

582 BC Nebukadnezar' s droom Daniel 4

582 BC Daniel legt Nebukadnezar' s droom uit Daniel 4:19

573 BC Ezechiël tweede tempelvisioen Ezechiël 40-48

539 BC Daniel legt het handschrift op de muur uit Daniel 5

539 BC Daniel overleeft de leeuwenkuil Daniël 6

539 BC Daniel' s visioen over de vier dieren Daniël 7

539 BC Daniel' s visioen over de ram en geit Daniel 8

539 BC Daniel' s gebed en Gabriel' s antwoord Daniel 9

539 BC Daniel getroost door de engel Daniel 10

539 BC Daniel profetie over de omverwerping van Perzië Daniel 11

539 BC Daniel Profetie: Israël zal verlost worden Daniel 12

537 BC De proclamatie van Cyrus Ezra 1

537 BC De ballingen keren terug Ezra 2

535 BC Het werken aan de tempel begint Ezra 3

534 BC Tegenstanders verhinderen het tempelwerk Ezra 4

534 BC Artaxerxes beveelt dat het werk moet worden gestopt Ezra 4:17

520 BC Tattenai' s brief aan Darius Ezra 5

520 BC Het Woord des HEEREN, door Haggai Haggai 1, 2

520 BC Het Woord van de HEERE tot Zacharia Zacharia 1-14

520 BC Tempelwerk hervat op Darius bevel Ezra 6

515 BC voltooiing en inwijding van de tempel Ezra 6:16

483 BC Koningin Vashti afgezet Esther 1

478 BC Esther wordt koningin Esther 2

478 BC Mordecai onmaskert een samenzwering Esther 2:21

474 BC Haman streeft naar wraak op de Joden Esther 3

473 BC Mordechai Informeert Esther over de list van Haman Esther 4

473 BC Esther bereidt een diner voor Esther 5

473 BC De koning eert Mordechai Esther 6

473 BC Haman wordt opgehangen Esther 7

473 BC Xerxes' bevelschrift voor Esther en joden Esther 8

472 BC Purim ingesteld Esther 9

472 BC Xerxes huldigt to Mordechai Esther 10

458 BC Ezra' s verslag naar Jeruzalem Ezra 7

458 BC Ezra terug in opdracht van Artaxerxes Ezra 7:11

457 BC Families terug naar Jeruzalem met Ezra Ezra 8

457 BC Ezra' s hervormingen Ezra 9

456 BC Ezra' s gebed tegen gemengde huwelijken Ezra 10

445 BC Nehemia' s gebed voor de ballingen Nehemia 1

444 BC Artaxerxes stuurt Nehemia naar Jeruzalem Nehemia 2

444 BC Bouwers van de muren genoemd Nehemia 3

444 BC Bouwers overwinnen de spot Nehemia 4

444 BC Nehemia schaft schuld en slavernij af Nehemia 5

444 BC Sanballat' s opzet Nehemia 6

444 BC Afronding van de Muur Nehemia 6:15

444 BC Telling van de teruggekeerde ballingen Nehemia 7

444 BC Ezra leest de wet voor Nehemia 8

444 BC de bekering van de Israëlieten Nehemia 9

444 BC Israëlieten verzegelen het Verbond Nehemia 10

444 BC Mensen gaan in Jeruzalem wonen Nehemia 11, 12

432 BC Nehemia Herstelt de wet Nehemia 13

430 BC Het woord van de Heer tot Malachi Malachi 1-4

6 BC Geboorte van Johannes de Doper Lucas 1, Johannes 1:6

6 BC Augustus heft de belasting Lucas 2

5 BC Geboorte van Jezus Matteüs 1, Mark 1, Lucas 2:6, Johannes 1:14

5 BC Bezoek van Maria Mattheus 2

5 BC Vlucht naar Egypte Mattheus 2:13

4 BC Slachter van Zuigelingen Mattheus 2:16

4 BC Terug naar Nazareth Mattheüs 2:23

18 De 12-jarige Jezus in de Tempel Lukas 2:41

26 Johannes de Doper bereidt de weg Mattheus 3, Mark 1:4, Lucas 3, Johannes 1:15

26 De doop van Jezus Mattheüs 3:13, Marcus 1:9, Lukas 3:21

27 De verzoeking van Jezus Mattheüs 4, Mark 1:12, Lukas 4

27 Jezus roept zijn eerste leerlingen Mattheüs 4:18, Mark 1:16, Lukas 5

27 Bruiloft van Kana Johannes 2

27 Jezus leert Nicodemus Johannes 3

27 Jezus getuigenis tegen de Samaritaanse vrouw Johannes 4

27 Bergrede Matteüs 5-7

28 Instructies over het gebed Lukas 11

28 Jezus dient in Galilea Matteüs 8, Mark 2, Lukas 4:14

28 Het water van Bethesda Johannes 5

28 Jezus, Heer van de sabbat Matteüs 12, Mark 3, Lucas 6

28 Jezus antwoordt Johannes' discipelen Mattheus 11, Lukas 7

28 Jezus spreekt vele gelijkenissen Matteüs 13, Mark 4, Lukas 8

28 Jezus geneest een bezetene Mattheüs 8:28, Mark 5, Lukas 8:26

28 Jezus geneest een verlamde Mattheus 9

29 Jezus zendt zijn twaalf apostelen Mattheüs 10, Mark 6

29 Johannes de Doper onthoofd Matteüs 14, Mark 06:14

29 De spijziging van de 5000 Mattheüs 14:15, Mark 6:30, Lucas 9, Johannes 6

29 Onderwijzing over rein en onrein Mattheus 15, Mark 7

29 Petrus' getuigenis van Christus Mattheüs 16, Marcus 8, Lukas 9:18

29 De gedaanteverandering van Jezus Mattheüs 17, Mark 9, Lukas 9:28

29 Grootste en de minste in het Koninkrijk Mattheus 18

29 Jezus zendt de tweeënzeventig Lucas 10

29 Jezus onderwijst over het Loofhuttenfeest Johannes 7

29 De overspelige vrouw Johannes 8

29 Jezus bevestigt Hij de Zoon van God is Johannes 9

29 De herder en zijn kudde Johannes 10

30 Jezus spreekt meer gelijkenissen Lukas 12-16

30 Jezus reinigt de tien melaatsen Lucas 17

30 De opstanding van Lazarus Johannes 11

30 Laatste reis naar Jeruzalem, Mattheüs 19, 20, Mark 10, Lukas 18

30 De intocht in jeruzalem Mattheüs 21, Mark 11, Lucas 19, Johannes 12

30 Afsluitende prediking in Jeruzalem Mattheus 22-25, Marcus 12, 13, Lukas 20, 21

30 De donderdag voor Pascha Mattheus 26, Marcus 14, Lucas 22, Johannes 13

30 Jezus stelt zijn discipelen gerust Johannes 14

30 Jezus, de ware wijnstok Johannes 15

30 Jezus belooft de Heilige Geest Johannes 16

30 Jezus' voorbeden Johannes 17

30 Jezus' verraad, veroordeling en kruisiging Mattheus 27, Marcus 15, Lucas 23, Johannes 18, 19

30 Jezus' opstanding Mattheus 28, Mark 16, Lucas 24, Johannes 20, 21

30 De Hemelvaart Handelingen 1

30 Matthias door het lot aangewezen Handelingen 1:12

30 Komst van de Heilige Geest op Pinksteren Handelingen 2

30 Petrus geneest en predikt Handelingen 3

30 Petrus en Johannes gearresteerd en vrijgelaten Handelingen 4

30 De gelovigen delen alles Handelingen 4:32

30 Dood van Ananias en Saffira Handelingen 5

30 Apostelen prediken en genezen Handelingen 5:11

31 Stefanus' getuigenis, steniging en dood Handelingen 6, 7

31 Saulus vervolgt de Kerk Handelingen 8

31 Filippus in Samaria Handelingen 8:3

31 Simon de tovernaar Handelingen 8:9

31 Filippus en de Ethiopische kamerling Handelingen 8:26

34 Sauls bekering Handelingen 9

37 Petrus predikt aan de heidenen Handelingen 10, 11

42 Barnabas gezonden naar Antiochië Handelingen 11:22

42 Petrus uit de gevangenis geleid door de Engel Handelingen 12

44 Herodes Agrippa sterft Handelingen 12:20

45 Johannes schrijft zijn brief Jacobus 1-5

48 Paulus' eerste zendingsreis Handelingen 13

48 Paulus predikt in Pisidian Antiochië Handelingen 13:14

48 Paulus en Barnabas te Ikonium Handelingen 14

48 Paulus en Barnabas te Lystra en Derbe Handelingen 14:8

48 Paulus en Barnabas terug naar Syrisch Antiochië Handelingen 14:21

48 Terug naar Syrisch Antiochië Handelingen 14:24

48 De Raad in Jeruzalem Handelingen 15

49 Paulus' tweede zendingsreis verslag Handelingen 15:36

49 Paulus in Filippi Handelingen 16

49 Paulus in Thessaloniki, Berea, Athene Handelingen 17

51 Paulus in Korinthe Handelingen 18

51 Paulus schrijft aan de Tessalonicenzen 1-5

52 Paulus schrijft opnieuw aan de Tessalonicenzen 1-3

54 Paulus in Efeze Handelingen 19

54 Paulus schrijft aan de Korintiërs 1 Korintiërs 1-16

54 Paulus schrijft aan de Galaten Galaten 1-6

57 Paulus in Macedonië en Griekenland Handelingen 20

57 Paulus schrijft aan de Romeinen Romeinen 1-16

57 Paulus schrijft opnieuw aan de Korintiërs 2 Korintiërs 1-13

59 Paulus keert terug naar Jeruzalem Handelingen 21-23

60 Paulus opgesloten in Caesarea Handelingen 24

62 Paulus voorgeleid aan Festus Handelingen 25

62 Paul voorgeleid aan Agrippa Handelingen 26

62 Paulus gang naar Rome Handelingen 27

62 De schipbreuk Handelingen 27:13

62 Paulus landt op Malta Handelingen 28

62 Paulus predikt in Rome Handelingen 28:11

62 Paulus schrijftaan de Efeziërs Efeziërs 1-6

62 Paulus schrijft aan de Filippenzen Filippenzen 1-4

62 Paulus schrijft aan de Kolossenzen Kolossenzen 1-4

62 Paulus schrijft aan Filemon Filemon 1

63 Paulus schrijft aan Timotheüs 1 Timotheüs 1-6

64 Petrus schrijft zijn eerste brief 1 Petrus 1-5

66 Paulus schrijft aan Titus Titus 1-3

67 Paulus schrijft opnieuw aan Timotheüs 2 Timotheüs 1-4

67 Petrus schrijft zijn tweede brief 2 Petrus 1-3

68 Brief aan de Hebreeën Hebreeën 1-13

68 Judas schrijft zijnbrief Judas 1

90 Johannes schrijft zijn eerste brief 1 Johannes 1-5

92 Johannes schrijft zijn tweede brief 2 Johannes 1

94 Johannes schrijft zijn derde brief 3 Johannes 1

95 De Openbaring van Johannes op Patmos Openbaring 1-22