Loading...
1. | Bij U, o Here, schuil ik; laat mij nimmer beschaamd worden. |
2. | Red mij en bevrijd mij door uw gerechtigheid; neig uw oor tot mij en verlos mij. |
3. | Wees mij tot een rots ter woning, waarheen ik bestendig kan gaan, die Gij beschikt hebt tot mijn redding, want mijn rots en mijn vesting zijt Gij. |
4. | O God, bevrijd mij uit de hand van de goddeloze, uit de greep van booswicht en geweldenaar. |
5. | Want Gij zijt mijn verwachting, Here Here, mijn vertrouwen van mijn jeugd aan; |
6. | Op U heb ik gesteund van de moederschoot aan, van het ingewand mijner moeder aan zijt Gij mijn helper. U geldt bestendig mijn lofzang. |
7. | Ik ben voor velen als een wonder geweest, doch Gij waart mijn machtige toevlucht. |
8. | Mijn mond is vervuld van uw lof, de ganse dag van uw luister. |
9. | Verwerp mij niet ten tijde des ouderdoms, begeef mij niet, nu mijn kracht vergaat. |
10. | Want mijn vijanden spreken over mij, wie mijn leven belagen, beraadslagen tezamen |
11. | En zeggen: God heeft hem verlaten, vervolgt en grijpt hem, want er is niemand die redt. |
12. | O God, wees niet verre van mij; mijn God, haast U mij ter hulpe. |
13. | Laten beschaamd worden en vergaan, wie mijn leven belagen; in schande en smaad zich hullen, wie mijn onheil zoeken. |
14. | Maar ik zal bestendig hopen en al uw lof vermeerderen; |
15. | Mijn mond zal uw gerechtigheid vertellen, de ganse dag uw heil, want ik weet de maat daarvan niet. |
16. | Ik zal de machtige daden des Heren Heren verkondigen, uw gerechtigheid vermelden, de uwe alleen. |
17. | O God, Gij hebt mij onderwezen van mijn jeugd aan, tot nu toe verkondig ik uw wonderen; |
18. | Wil mij dan ook tot mijn ouderdom en grijsheid, o God, niet verlaten, totdat ik aan dit geslacht uw arm verkondig, aan ieder die komt, uw sterkte. |
19. | Ja, uw gerechtigheid, o God, reikt tot den hoge, Gij, die grote dingen volbracht hebt; o God, wie is U gelijk? |
20. | Gij, die mij vele benauwdheden en rampen hebt doen zien, zult mij weder levend maken, mij uit de kolken der aarde weder doen opstijgen. |
21. | Wil mijn grootheid vermeerderen, U opmaken en mij troosten. |
22. | Dan zal ook ik U met de harp prijzen, uw getrouwheid, mijn God; ik zal U psalmzingen met de citer, o Heilige Israels. |
23. | Mijn lippen zullen jubelen, wanneer ik U zal psalmzingen, en mijn ziel, die Gij hebt verlost. |
24. | Ook zal mijn tong de ganse dag van uw gerechtigheid gewagen, want zij worden beschaamd en schaamrood, die mijn onheil zoeken. |