Loading...
1. | Voor de koorleider. Een psalm. Een lied. Juicht Gode, gij ganse aarde, |
2. | Psalmzingt de heerlijkheid van zijn naam; maakt zijn lof heerlijk. |
3. | Zegt tot God: Hoe geducht zijn uw werken; vanwege uw machtige grootheid brengen uw vijanden U veinzend hulde. |
4. | De ganse aarde aanbidde U, en psalmzinge U, zij psalmzinge uw naam. [sela] |
5. | Komt en ziet Gods daden; Hij is geducht in zijn doen jegens de mensenkinderen: |
6. | Hij veranderde de zee in het droge, te voet trokken zij door de rivier. Daar verheugden wij ons in Hem, |
7. | Die door zijn sterkte voor eeuwig heerst, wiens ogen de volken gadeslaan. Laten de weerspannigen zich niet verheffen. [sela] |
8. | Prijst, o volken, onze God, en laat luide zijn lof weerklinken, |
9. | Die onze ziel herleven deed, en niet toeliet, dat onze voet wankelde. |
10. | Want Gij hebt ons getoetst, o God, ons gelouterd, gelijk men zilver loutert; |
11. | Gij hebt ons in het net gebracht, banden gelegd om onze heupen; |
12. | Gij deedt mensen over ons hoofd rijden, wij zijn door vuur en door water gegaan; maar Gij voerdet ons uit in de overvloed. |
13. | Ik zal met brandoffers uw huis binnengaan, mijn geloften zal ik U betalen, |
14. | Waartoe mijn lippen zich ontsloten, en die mijn mond sprak, toen ik benauwd was. |
15. | Brandoffers van mestkalveren zal ik U brengen, met de offergeur van rammen; ik zal runderen met bokken bereiden. [sela] |
16. | Komt, hoort, en ik wil vertellen, gij allen die God vreest, wat Hij gedaan heeft aan mijn ziel. |
17. | Nauwelijks had ik met mijn mond tot Hem geroepen, of er was een lofzang onder mijn tong. |
18. | Had ik onrecht beoogd in mijn hart, dan zou de Here niet hebben gehoord. |
19. | Voorwaar, God heeft gehoord, Hij heeft gelet op mijn luid gebed. |
20. | Geprezen zij God, die mijn gebed niet afwees, noch mij zijn goedertierenheid onthield. |