Loading...
1. | Voor de koorleider. Bij snarenspel. Op de wijze van: De achtste. Een psalm van David. |
2. | O Here, straf mij niet in uw toorn, en kastijd mij niet in uw grimmigheid. |
3. | Wees mij genadig, Here, want ik kwijn weg; genees mij, Here, want mijn gebeente is verschrikt. |
4. | Ja, mijn ziel is ten zeerste verschrikt, en Gij, Here, hoelang nog? |
5. | Keer weder, Here, red mijn ziel, verlos mij om uwer goedertierenheid wil. |
6. | Want in de dood is Uwer geen gedachtenis; wie zou U loven in het dodenrijk? |
7. | Ik ben afgemat van mijn zuchten; elke nacht doorweek ik mijn sponde, doe ik mijn bed van tranen vloeien. |
8. | Mijn oog is dof geworden van verdriet, verzwakt door allen die mij benauwen. |
9. | Wijkt van mij, al gij bedrijvers van ongerechtigheid, want de Here heeft mijn wenen gehoord; |
10. | De Here heeft mijn smeking gehoord, de Here neemt mijn bede aan. Al mijn vijanden zullen beschaamd staan, ten zeerste verschrikt, zij zullen in een oogwenk beschaamd afdeinzen. |