Loading...
1. | Voor de koorleider. Op de wijze van: Verderf niet. Van David. Een kleinood. |
2. | Spreekt gij, goden, inderdaad recht? Richt gij de mensenkinderen rechtmatig? |
3. | Veeleer bedrijft gij euveldaden in het hart, op aarde weegt gij het geweld uwer handen af. |
4. | De goddelozen zijn van de geboorte aan afvallig, de leugensprekers dwalen van de moederschoot aan. |
5. | Hun venijn is gelijk het venijn van een slang; als een dove adder, die haar oor toesluit, |
6. | Die niet luistert naar de stem der bezweerders, noch naar de volleerde belezer. |
7. | O, God, verbrijzel hun tanden in hun mond, sla de hoektanden der jonge leeuwen uit, Here; |
8. | Laten zij vergaan als water dat wegvloeit; legt hij zijn pijlen aan, dan mogen zij als afgestompt zijn; |
9. | Laten zij vergaan als een slak die voortkruipend wegsmelt, als de misdracht van een vrouw, die de zon niet heeft gezien; |
10. | Voordat uw potten de dorens bemerken, zowel groen als verschroeid, stormt Hij hen weg. |
11. | De rechtvaardige zal zich verheugen, wanneer hij de wraak aanschouwt; hij zal zijn voeten wassen in het bloed van de goddeloze. En de mensen zullen zeggen: Toch is er loon voor de rechtvaardige, toch is er een God, die recht doet op aarde. |