Loading...
1. | Voor de koorleider. (Op de wijze van:) Verderf niet. Van David. Een kleinood, toen hij voor Saul in de spelonk vluchtte. |
2. | Wees mij genadig, o God, wees mij genadig, want bij U schuilt mijn ziel; ja, in de schaduw van uw vleugelen zal ik schuilen, totdat het onheil voorbij is. |
3. | Ik roep tot God, de Allerhoogste, tot God, die het voor mij voleindigt. |
4. | Hij zal van de hemel zenden en mij verlossen, als Hij te schande gemaakt heeft wie mij vertrapt; [sela] God zal zijn goedertierenheid en waarheid zenden. |
5. | Ik lig neder te midden van leeuwen, vlammen spuwende mensenkinderen; hun tanden zijn speer en pijlen, hun tong een scherp zwaard. |
6. | Verhef U boven de hemelen, o God; uw heerlijkheid zij over de ganse aarde. |
7. | Zij spanden een net voor mijn schreden, zij bogen mijn ziel terneer, zij groeven een kuil voor mijn aangezicht, zij vielen daar middenin. [sela] |
8. | Mijn hart is gerust, o God, mijn hart is gerust; ik wil zingen, ja psalmzingen. |
9. | Waak op, mijn ziel, waak op, harp en citer; ik wil het morgenrood wekken. |
10. | Ik zal U loven, o Here, onder de volken, ik zal U psalmzingen onder de natien; |
11. | Want hemelhoog is uw goedertierenheid, tot aan de wolken reikt uw trouw. Verhef U boven de hemelen, o God; uw heerlijkheid zij over de ganse aarde. |