The screen of this device is too small to show the site.

Please view this site on a device with a width of more than 300px.
a-A

Job. 6 NBG Job 6


1. Maar Job antwoordde:
2. O, dat mijn verdriet toch goed gewogen werd, en men mijn leed in een weegschaal daarnaast legde!
3. Ja, dan zou het zwaarder blijken dan het zand der zee; daarom waren mijn woorden ondoordacht.
4. Want de pijlen des Almachtigen steken in mij, welker gif mijn geest inzuigt; Gods verschrikkingen stellen zich in slagorde tegen mij op.
5. Balkt de wilde ezel bij het groene gras, of loeit het rund bij zijn voeder?
6. Laat zich flauwe spijze eten zonder zout, of is er smaak aan eiwit?
7. Ik weiger ze aan te raken, zij zijn mij walgelijke spijze.
8. Och, of mijn bede in vervulling ging, en God mijn hoop verwezenlijkte,
9. Dat het Gode beliefde mij te verbrijzelen, dat Hij zijn hand uitstrekte en mij afsneed!
10. Dat zou nog vertroosting voor mij zijn, ja, ik zou van vreugde opspringen bij het leed, dat Hij niet spaart, omdat ik de woorden van de Heilige niet heb verloochend.
11. Wat is mijn kracht, dat ik zou kunnen wachten, en wat is mijn vooruitzicht, dat ik nog langer zou willen leven?
12. Is mijn kracht die van steen, is mijn lichaam van koper?
13. Of ben ik niet volkomen hulpeloos, en is redding voor mij niet uitgesloten?
14. Wie zijn vriend medelijden onthoudt, die verzaakt de vreze des Almachtigen.
15. Mijn broeders zijn onbetrouwbaar als een beek, als de waterloop van beken die wegvloeien;
16. Die troebel zijn van het ijs, terwijl de sneeuw erin wegsmelt;
17. Ten tijde dat zij gaan afnemen, verdwijnen zij geheel; wanneer het heet wordt, drogen zij uit in hun bedding.
18. De paden van hun loop kronkelen zich, zij gaan heen in de wildernis en raken verloren.
19. De karavanen van Tema zien ernaar uit, de reisgezelschappen van Seba hebben hun hoop erop gevestigd.
20. Zij komen beschaamd uit met hun verwachting, naderbij gekomen, zien zij zich bedrogen.
21. Zo zijt gij thans voor mij geworden; nauwelijks ziet gij iets schrikkelijks, of gij vreest.
22. Heb ik soms gezegd: Geeft mij iets? Of: Helpt mij uit uw vermogen aan omkoopgeld?
23. Of: Redt mij uit de hand van de verdrukker? En: Koopt mij los uit de hand der geweldenaars?
24. Onderricht mij, dan zal ik zwijgen; en laat mij weten, waarin ik gedwaald heb.
25. Hoe krachtig toch zijn oprechte woorden! Maar wat betekent het verwijt uwerzijds?
26. Is het uw bedoeling woorden te laken? Worden de uitingen van een wanhopige als wind geacht?
27. Zelfs over een wees zoudt gij het lot werpen, en uw vriend als koopwaar verhandelen.
28. Maar nu, wilt u tot mij wenden, in uw aangezicht zal ik u toch niet voorliegen.
29. Komt toch tot bezinning, laat er geen onrecht geschieden; ja, komt weer tot bezinning, mijn recht staat vast.
30. Is er onrecht op mijn tong? Of kan mijn gehemelte geen rampen onderscheiden?