Loading...
1. | Nadert, gij volken, om te horen; en gij natien, merkt op! De aarde hore en haar volheid, de wereld en al wat daaruit ontspruit. |
2. | Want de Here koestert toorn tegen alle volken en grimmigheid tegen al hun heer; Hij heeft hen met de ban geslagen, hen ter slachting overgegeven. |
3. | Hun verslagenen liggen neergeworpen en de stank van hun lijken stijgt op, ja de bergen versmelten van hun bloed. |
4. | Al het heer des hemels vergaat en als een boekrol worden de hemelen samengerold; al hun heer valt af, zoals het loof van de wijnstok en zoals het blad van de vijgeboom afvalt. |
5. | Want mijn zwaard is in de hemel dronken geworden; zie, het daalt neer op Edom en ten gerichte op het volk dat door mijn banvloek werd getroffen. |
6. | De Here heeft een zwaard vol bloed, het druipt van vet, van het bloed der lammeren en bokken, van het niervet der rammen; want de Here richt een offer aan te Bosra en een geweldige slachting in het land van Edom. |
7. | Woudossen vallen met hen, stieren met buffels, en hun land wordt dronken van bloed en het stof wordt met vet gedrenkt; |
8. | Want de Here houdt een dag van wraak, een jaar van vergelding in Sions rechtsgeding. |
9. | Zijn beken verkeren in pek, zijn stof in zwavel en zijn land wordt tot brandend pek, |
10. | Dat dag noch nacht uitgaat; voor altijd stijgt zijn rook op, van geslacht tot geslacht ligt het woest, tot in alle eeuwigheden trekt niemand daardoor. |
11. | Pelikaan en roerdomp nemen het in bezit, uil en raaf huizen daar; Hij spant daarover het meetsnoer der woestheid en het paslood der ledigheid. |
12. | Van zijn edelen is er geen, die het koninkrijk uitroept, en geen zijner vorsten is er meer. |
13. | In zijn burchten schieten dorens op, netels en distels in zijn vestingen; en het zal een verblijf voor de jakhalzen zijn, een hof voor de struisvogels. |
14. | Hyena’s treffen daar wilde honden aan, veldgeesten ontmoeten elkander; ja, daar zal het nachtspook verwijlen en een rustplaats voor zich vinden. |
15. | Daar nestelt de pijlslang, legt er haar eieren, broedt ze uit en koestert ze in de schaduw; ja, daar verzamelen zich gieren, de een bij de ander. |
16. | Zoekt na in het boek des Heren en leest; niet een van deze wezens zal ontbreken, zij zullen elkander niet missen, want zijn mond heeft het geboden en zijn adem bracht ze samen. |
17. | Hij toch wierp het lot voor hen, en zijn hand deelde hun het [land] toe met het meetsnoer; voor altijd zullen zij het bezitten, van geslacht tot geslacht daarin wonen. |