Loading...
1. | Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham, en naar de belofte erfgenamen. |
2. | Ik bedoel dit: zolang de erfgenaam onmondig is, verschilt hij in niets van een slaaf, al is hij ook eigenaar van alles; |
3. | maar hij staat onder voogdij en toezicht tot op het tijdstip, dat door zijn vader tevoren bepaald was. |
4. | Zo bleven ook wij, zolang wij onmondig waren, onderworpen aan de wereldgeesten. |
5. | Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, |
6. | om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen. |
7. | En, dat gij zonen zijt God heeft de Geest zijns Zoons uitgezonden in onze harten, die roept: Abba, Vader. |
8. | Gij zijt dus niet meer slaaf, doch zoon; indien gij zoon zijt, dan zijt gij ook erfgenaam door God. |
9. | Maar in de tijd, dat gij God niet kendet, hebt gij goden gediend, die het in wezen niet zijn. |
10. | Nu gij echter God hebt leren kennen, ja, meer nog, door God gekend zijt, hoe kunt gij thans terugkeren tot die zwakke en armelijke wereldgeesten, waaraan gij u weder van meet aan dienstbaar wilt maken? |
11. | Dagen, maanden, vaste tijden en jaren neemt gij waar. |
12. | Ik vrees, dat ik mij wellicht tevergeefs voor u ingespannen heb. |
13. | Weest zoals ik, bid ik u, broeders, omdat ook ik ben zoals gij. Gij hebt mij in geen enkel opzicht verongelijkt. |
14. | Ja, gij weet, dat ik aan u de eerste maal, omdat ik ziek geworden was, het evangelie verkondigd heb, |
15. | en toch hebt gij de verzoeking, die er voor u in mijn lichamelijke toestand gelegen was, niet als iets verachtelijks beschouwd of ertegen gespuwd, maar gij hebt mij ontvangen als een bode Gods, (ja), als Christus Jezus. |
16. | Gij hebt u toen gelukkig geprezen; wat is daarvan over? Want ik kan van u getuigen, dat gij, ware het mogelijk geweest, uw ogen uitgerukt en ze mij gegeven zoudt hebben. |
17. | Ben ik dus een vijand van u geworden, nu ik u de waarheid zeg? |
18. | Zij zijn vol ijver voor u, maar niet op de juiste wijze, want zij willen u buitensluiten, opdat gij vol ijver voor hen zoudt zijn. |
19. | Nu is het goed, dat er ijver getoond wordt in het goede, mits te allen tijde en niet alleen, wanneer ik bij u ben, |
20. | mijn kinderen, ter wille van wie ik opnieuw weeen doorsta, totdat Christus in u gestalte verkregen heeft; |
21. | ik zou wensen, dat ik op dit ogenblik bij u was en op een andere toon kon spreken, want ik ben in zorg over u. |
22. | Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de wet? |
23. | Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had, een bij de slavin en een bij de vrije. |
24. | Maar die van de slavin was naar het vlees verwekt, doch die van de vrije door de belofte. |
25. | Dit is iets, waarin een diepere zin ligt. Want dit zijn twee bedelingen: de ene van de berg Sinai, die slaven baart, dit is Hagar. |
26. | Het (woord) Hagar betekent de berg Sinai in Arabie. Het staat op een lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in slavernij |
27. | Maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder. |
28. | Want er staat geschreven:Verheug u, gij onvruchtbare, die niet baart, breek uit en roep, gij die geen weeen kent; want talrijker zijn de kinderen der eenzame dan van haar, die een man heeft. |
29. | En gij, broeders, zijt, evenals Isaak, kinderen der belofte. |
30. | Maar zoals destijds hij, die naar het vlees verwekt was, hem, die naar de geest verwekt was, vervolgde, zo ook nu. |
31. | Maar wat zegt het schriftwoord? Zend de slavin weg met haar zoon, want de zoon der slavin zal in geen geval erven met de zoon der vrije. |