The screen of this device is too small to show the site.

Please view this site on a device with a width of more than 300px.
a-A

Klaagl. 3 HSV Klaagliederen 3


1. aleph Ik ben de man die ellende gezien heeft door de stok van Zijn verbolgenheid.
2. aleph Mij heeft Hij geleid en doen gaan in duisternis, en niet in licht.
3. aleph Ja, Hij heeft telkens weer Zijn hand tegen mij gekeerd, de hele dag.
4. beth Hij heeft mijn vlees en mijn huid doen wegteren, Hij heeft mijn beenderen gebroken.
5. beth Hij heeft tegen mij aan gebouwd en Hij heeft mij omsingeld met gal en moeite.
6. beth In duistere oorden doet Hij mij wonen, als degenen die allang dood zijn.
7. gimel Hij heeft een muur om mij heen opgeworpen, zodat ik er niet uit kan gaan; Hij heeft mijn bronzen ketenen zwaar gemaakt.
8. gimel Ook wanneer ik het uitschreeuw en om hulp roep, sluit Hij Zijn oren voor mijn gebed.
9. gimel Hij heeft mijn wegen versperd met gehouwen stenen, mijn paden heeft Hij krom gemaakt.
10. daleth Een loerende beer is Hij voor mij, een leeuw op verborgen plaatsen.
11. daleth Mijn wegen heeft Hij afgebogen en Hij heeft mij verscheurd; Hij heeft van mij een woestenij gemaakt.
12. daleth Hij heeft Zijn boog gespannen, en Hij stelde mij als doelwit voor Zijn pijl.
13. he Hij heeft in mijn nieren doen binnendringen de pijlen uit Zijn koker.
14. he Ik ben belachelijk geworden voor heel mijn volk, het onderwerp van hun spotlied, de hele dag.
15. he Hij heeft mij met bitterheden verzadigd, Hij heeft mij met alsem doordrenkt.
16. waw Hij heeft mij mijn tanden op kiezelstenen laten stukbijten, Hij heeft mij in de as neergedrukt.
17. waw Van vrede verstoten is mijn ziel, ik ben het goede vergeten.
18. waw En ik zei: Mijn kracht is vergaan, en wat ik van de HEERE verwachtte.
19. zain Denk aan mijn ellende en mijn ontheemding, aan de alsem en de gal.
20. zain Mijn ziel denkt er onophoudelijk aan, zij buigt zich neer in mij.
21. zain Dit zal ik ter harte nemen, daarom zal ik hopen:
22. cheth Het is de goedertierenheid van de HEERE dat wij niet omgekomen zijn, dat Zijn barmhartigheid niet opgehouden is!
23. cheth Nieuw zijn ze, elke morgen; groot is Uw trouw!
24. cheth Mijn deel is de HEERE, zegt mijn ziel, daarom zal ik op Hem hopen.
25. tethGoed is de HEERE voor wie Hem verwacht, voor de ziel die Hem zoekt.
26. tethGoed is het te hopen en stil te wachten op het heil van de HEERE.
27. tethGoed is het voor een man, als hij een juk draagt in zijn jeugd.
28. jod Laat hij eenzaam zitten en zwijgen, omdat Hij het hem opgelegd heeft.
29. jod Laat hij zijn mond in het stof steken: misschien is er hoop.
30. jod Laat hij zijn wang geven aan wie hem slaat, laat hij met smaad verzadigd worden.
31. kaph Want niet voor eeuwig verstoot de Heere!
32. kaph Want wanneer Hij bedroefd heeft, zal Hij Zich ontfermen naar de grootheid van Zijn goedertierenheid.
33. kaph Want niet van harte verdrukt Hij en bedroeft Hij mensenkinderen.
34. lamed Dat men vertrapt onder zijn voeten alle gevangenen van de aarde;
35. lamed dat men het recht van een man buigt voor het aangezicht van de Allerhoogste;
36. lamed dat men een mens in zijn rechtszaak in het ongelijk stelt; zou de Heere het niet zien?
37. mem Wie zegt iets en het gebeurt, als de Heere het niet gebiedt?
38. mem Komt niet uit de mond van de Allerhoogste voort het kwade en het goede?
39. mem Wat klaagt dan een mens die leeft? Laat ieder klagen over zijn zonden!
40. nun Laten wij onze wegen onderzoeken en doorzoeken, en laten wij terugkeren tot de HEERE!
41. nun Laten wij met onze handen ook ons hart opheffen, tot God in de hemel!
42. nun Wíj hebben overtreden en zijn ongehoorzaam geweest! Ú hebt niet vergeven!
43. samech U hebt U in toorn gehuld en hebt ons achtervolgd; U hebt gedood, U hebt niet gespaard.
44. samech U hebt U in een wolk gehuld, zodat er geen gebed doorkwam.
45. samech Uitvaagsel en afval hebt U van ons gemaakt in het midden van de volken!
46. pe Zij hebben tegen ons hun mond opengesperd, al onze vijanden.
47. pe Angst en valkuil zijn over ons gekomen, de verwoesting en de ondergang.
48. pe Waterbeken stromen neer uit mijn oog vanwege de ondergang van de dochter van mijn volk.
49. ain Mijn oog vloeit van tranen en kan niet ophouden, omdat er geen rust is;
50. ain totdat de HEERE neerkijkt en ziet uit de hemel.
51. ain Mijn oog doet mijn ziel kwelling aan vanwege al de dochters van mijn stad.
52. tsade Zij die mijn vijanden zijn zonder reden, hebben fel op mij gejaagd als op een vogel.
53. tsade Zij hebben mijn leven in een put gesmoord, en hebben een steen op mij geworpen.
54. tsade Water heeft mijn hoofd overstroomd; ik zei: Ik ben afgesneden!
55. koph Ik heb Uw Naam aangeroepen, HEERE, vanuit het diepste van de put.
56. koph U hebt mijn stem gehoord, verberg Uw oor niet voor mijn zuchten, voor mijn hulpgeroep.
57. koph U bent nabij geweest op de dag dat ik U aanriep; U hebt gezegd: Wees niet bevreesd!
58. resj U, Heere, hebt de rechtszaken van mijn ziel gevoerd, U hebt mijn leven verlost.
59. resj U, HEERE, hebt mijn verdrukking gezien; verschaf mij recht.
60. resj U hebt al hun wraakzucht gezien, al hun plannen waren tegen mij.
61. sin, sjin U hebt hun smaden gehoord, HEERE, al hun plannen waren tegen mij;
62. sin, sjin de taal van mijn tegenstanders en hun gemompel tegen mij de hele dag.
63. sin, sjin Aanschouw hun zitten en opstaan: ik ben hun spotlied.
64. taw Vergeldt u hun, HEERE, wat zij verdienen, naar het werk van hun handen.
65. taw Geeft U hun een deksel op het hart; laat Uw vloek over hen zijn!
66. taw Achtervolgt U hen in toorn en vaagt U hen weg van onder de hemel van de HEERE.