The screen of this device is too small to show the site.

Please view this site on a device with a width of more than 300px.
a-A


Psalm 35

1. Twist met mijn twisters, HERE God.
Stel mijn bestrijders tot een spot.
Grijp naar uw schild om mij te dekken,
wil mij aan hun geweld onttrekken.
O God, bied sterke tegenstand,
neem speer en strijdbijl in uw hand,
versla de vijand, spreek tot mij:
Ik zorg voor u, ik maak u vrij.
2. Beschaam hen in hun trotse waan,
die mij steeds naar het leven staan.
Geef, dat zij, achterwaarts gedreven,
Straks schaamrood staan. HEER, doe hen beven.
Laat, wie op boze listen zint,
als kaf verstuiven door de wind.
Ontbied daartoe uw Engel, HEER,
en stoot door Hem de vijand neer.
3. Maak dat zijn weg door duisternis
en gladheid onbegaanbaar is,
dat hij uw grote toorn moet duchten,
wanneer uw Engel hem doet vluchten.
Want zie hoe hij mij steeds belaagt
en zonder oorzaak op mij jaagt.
Zie hoe hij mij een val bereidt
en voor mijn voet zijn netten spreidt.
4. Snel moge hij ten onder gaan.
Wil, HERE, onverhoeds hem slaan.
Verwar hem in zijn eigen netten,
die hij in het verborgen zette.
Dan klimt tot U mijn jubelzang
en loof ik U mijn leven lang.
De HERE heeft mijn ziel bevrijd,
Hij heeft mij grote vreugd bereid.
5. Heel mijn gebeente geeft U eer.
Wie is aan U gelijk, o HEER?
U, die de zwakken wilt ontrukken
aan wie hen harteloos verdrukken.
U hebt de armen trouw bewaard
voor wie hen dreigden met het zwaard.
Valse getuigen vragen wreed
naar zaken waar ik niet van weet.
6. Zij die belust zijn op mijn bloed
vergelden mij slechts kwaad voor goed.
Zij kwamen al mijn vreugde doven
door mij van kindren te beroven.
Maar werden zij bezocht met leed,
dan was een rouwgewaad mijn kleed.
Ik bad en vastte dag aan dag
wanneer ik hen in moeite zag.
7. Ik heb om hen mijn kleed gescheurd
als één die om zijn broeder treurt,
die om zijn moeder rouw moet dragen,
zo was ik door hun leed verslagen.
Maar toen ik neerviel, lachten zij,
zij dromden samen tegen mij.
Ik werd belasterd en geplaagd,
door onbekenden wreed belaagd.
8. Luid klinkt de goddeloze spot
van hen die opstaan tegen God.
Zij knarsen tegen mij hun tanden
en wrijven zich al in de handen.
Hoe lang ziet U mijn lijden aan,
blijft U, o HEER, terzijde staan?
Als leeuwen gaan zij fel tekeer.
Breek toch hun macht, verlos mij, HEER.
9. Ik zal met grote dankbaarheid
in aller tegenwoordigheid
Uw naam en grote daden prijzen,
met heel uw volk uw lof doen rijzen.
Maar zie hoe mij mijn vijand tart.
Laat hem niet juichen om mijn smart.
Laat hem niet in zijn trotse waan
vol haat op mij de ogen slaan.
10. Zij spreken van de vrede niet,
maar zijn slechts uit op mijn verdriet.
En tegen stillen in den lande
beramen zij bedrog en schande.
Zij roepen honend tegen mij
hun woorden vol van spotternij.
Zij zien met grote vreugde aan
wat zij mij hebben aangedaan.
11. U ziet toch ook dit alles, HEER.
Houd U niet ver en zwijg niet meer.
Ontwaak, mijn God, schenk mij bescherming
en voer mijn rechtszaak, toon ontferming.
Richt mij naar uw gerechtigheid.
Verschijn, HEER, in uw majesteit.
Verhinder dat de vijand lacht.
Merk op mijn leed en hoor mijn klacht.
12. Dat zij niet zeggen in hun waan:
Nu is aan onze wens voldaan.
Laat dit nooit klinken uit hun monden:
Wij hebben hem dan toch verslonden.
Trek hun het kleed der schande aan
om al de smaad, mij aangedaan.
Dan kan mijn trotse weerpartij
ook niet meer pralen tegen mij.
13. Laat vromen juichen, trouwe HEER,
geef, dat zij zingen U ter eer,
die mijn rechtvaardiging verlangen.
Dan klinken blij hun lofgezangen:
Groot is de HERE, onze God.
Hij schenkt zijn knecht een heilrijk lot.
Dan looft mijn tong de hele dag
uw recht, o HEER, met diep ontzag.