- 1
- 2
- 3
- 4
- 5
- 6
- 7
- 8
- 9
- 10
- 11
- 12
- 13
- 14
- 15
- 16
- 17
- 18
- 19
- 20
- 21
- 22
- 23
- 24
- 25
- 26
- 27
- 28
- 29
- 30
- 31
- 32
- 33
- 34
- 35
- 36
- 37
- 38
- 39
- 40
- 41
- 42
- 43
- 44
- 45
- 46
- 47
- 48
- 49
- 50
- 51
- 52
- 53
- 54
- 55
- 56
- 57
- 58
- 59
- 60
- 61
- 62
- 63
- 64
- 65
- 66
- 67
- 68
- 69
- 70
- 71
- 72
- 73
- 74
- 75
- 76
- 77
- 78
- 79
- 80
- 81
- 82
- 83
- 84
- 85
- 86
- 87
- 88
- 89
- 90
- 91
- 92
- 93
- 94
- 95
- 96
- 97
- 98
- 99
- 100
- 101
- 102
- 103
- 104
- 105
- 106
- 107
- 108
- 109
- 110
- 111
- 112
- 113
- 114
- 115
- 116
- 117
- 118
- 119
- 120
- 121
- 122
- 123
- 124
- 125
- 126
- 127
- 128
- 129
- 130
- 131
- 132
- 133
- 134
- 135
- 136
- 137
- 138
- 139
- 140
- 141
- 142
- 143
- 144
- 145
- 146
- 147
- 148
- 149
- 150
Psalm 120
1. Ik riep tot God in bange dagen.
De HEER gaf antwoord op mijn klagen.
Red, HERE, mij van leugenmonden,
van hen die trouw en waarheid schonden.
Hoe zal de HEER de laster wreken
van u die leugentaal blijft spreken?
Door pijlen, scherper dan uw mond,
door vuur dat meer dan laster wondt.
De HEER gaf antwoord op mijn klagen.
Red, HERE, mij van leugenmonden,
van hen die trouw en waarheid schonden.
Hoe zal de HEER de laster wreken
van u die leugentaal blijft spreken?
Door pijlen, scherper dan uw mond,
door vuur dat meer dan laster wondt.
2. Wee mij, die nergens rust kan vinden,
die wonen moet bij kwaadgezinden.
Ik mis in Mesech alle vrede,
uit Kedars tenten klinkt mijn bede.
Te lang woon ik, geheel verlaten,
bij mensen die de vrede haten.
En hoe ik ook voor vrede pleit,
zij zijn alleen maar uit op strijd.
die wonen moet bij kwaadgezinden.
Ik mis in Mesech alle vrede,
uit Kedars tenten klinkt mijn bede.
Te lang woon ik, geheel verlaten,
bij mensen die de vrede haten.
En hoe ik ook voor vrede pleit,
zij zijn alleen maar uit op strijd.