Loading...
1. | Toen nam de Suchiet Bildad het woord en zeide: |
2. | Hoelang zult gij met woorden strikken zetten? Wanneer gij verstandig wordt, dan zullen wij daarna spreken. |
3. | Waarom worden wij als vee beschouwd, zijn wij stompzinnig in uw ogen? |
4. | Gij, die in toorn uzelf verscheurt, zal om uwentwil de aarde ontvolkt en een rots van haar plaats gerukt worden? |
5. | Toch zal het licht der goddelozen uitgeblust worden, en de gloed van zijn vuur zal niet blijven schijnen. |
6. | Het licht in zijn tent verduistert, en zijn lamp boven hem wordt uitgeblust. |
7. | Zijn krachtige schreden worden belemmerd, en zijn eigen raadslag werpt hem neder. |
8. | Want door zijn eigen voeten geraakt hij in het net, en over het vlechtwerk van een vangkuil wandelt hij. |
9. | Een klem grijpt zijn hiel, een strik houdt hem vast. |
10. | Een touw is voor hem in de grond verborgen, een valstrik ligt voor hem op het pad. |
11. | Aan alle kant overvallen hem verschrikkingen en jagen hem voort op zijn schreden. |
12. | Het onheil hongert naar hem, het verderf staat bereid tot zijn val. |
13. | De eerstgeborene van de dood vreet de stukken van zijn huid weg, vreet zijn leden af. |
14. | Hij wordt weggerukt uit zijn tent, waar hij zich veilig voelde; dit doet hem voortschrijden naar de koning der verschrikkingen. |
15. | In zijn tent huist wat niet bij hem behoort, zwavel wordt over zijn woning gestrooid. |
16. | Van onderen verdrogen zijn wortels, en van boven verwelken zijn twijgen. |
17. | Zijn nagedachtenis vergaat van de aardbodem, zijn naam wordt op straat niet meer genoemd. |
18. | Men stoot hem voort uit het licht in de duisternis, en men jaagt hem weg uit de bewoonde wereld. |
19. | Hij zal telg noch spruit hebben onder zijn volk, en niemand zal overblijven in het oord, waar hij vertoeft. |
20. | De jongeren zullen ontzet staan over zijn dag, en huivering zal de ouderen aangrijpen. |
21. | Waarlijk, zo gaat het met de woning van de verkeerde, zo met de woonplaats van hem die God niet erkent. |