Loading...
1. | Zie, alles heeft mijn oog gezien, mijn oor gehoord en in zich opgenomen. |
2. | Wat gij weet, weet ik ook, ik doe voor u niet onder. |
3. | Maar toch, ik wil tot de Almachtige spreken, ik wens mijn zaak te bepleiten bij God. |
4. | Gij echter zijt lieden die met leugen pleisteren, kwakzalvers altemaal. |
5. | Och, of gij geheel en al zweegt! Dat zou u tot wijsheid strekken. |
6. | Luistert toch naar mijn terechtwijzing en slaat acht op de verwijten mijner lippen. |
7. | Zult gij ten gunste van God onrecht spreken en ten behoeve van Hem bedrog? |
8. | Wilt gij zijn partij kiezen, optreden als pleitbezorgers voor God? |
9. | Zal het goed zijn, als Hij u onderzoekt; kunt gij Hem bedriegen, zoals men een sterveling bedriegt? |
10. | Streng zal Hij u straffen, indien gij heimelijk partij kiest. |
11. | Zal zijn hoogheid u niet verschrikken en de schrik voor Hem u niet overvallen? |
12. | Uw uitspraken zijn spreuken van as, uw schilden worden schilden van leem. |
13. | Hoort mij zwijgend aan, dan wil ik spreken, overkome mij wat wil! |
14. | Ik neem mijn vlees tussen mijn tanden en leg mijn leven in mijn hand. |
15. | Wil Hij mij doden, ik blijf op Hem hopen; ja, mijn wandel wil ik voor Hem rechtvaardigen. |
16. | Hij toch zal mij tot heil zijn, maar een godvergetene zal voor Hem niet verschijnen. |
17. | Luistert aandachtig naar mijn woorden mijn verklaring kome in uw oren. |
18. | Zie toch, ik zet de rechtszaak uiteen, ik weet, dat ik in mijn recht ben. |
19. | Wie kan mij weerleggen? Voorzeker, ik zou dan zwijgende de geest geven. |
20. | Doe mij slechts twee dingen niet, dan zal ik mij voor U niet verbergen: |
21. | Neem uw hand van mij weg en laat uw verschrikking mij niet beangstigen. |
22. | Roep dan en ik zal antwoorden; of ik zal spreken en geef Gij mij bescheid. |
23. | Hoevele zijn mijn ongerechtigheden en zonden? Maak mij mijn overtreding en mijn zonde bekend. |
24. | Waarom verbergt Gij uw aangezicht en beschouwt Gij mij als uw vijand? |
25. | Wilt Gij een weggewaaid blad schrik aanjagen, een verdorde strohalm vervolgen, |
26. | Dat Gij mij een bitter lot beschikt en mij doet boeten voor de ongerechtigheden mijner jeugd, |
27. | Dat Gij mijn voeten in het blok zet en al mijn paden nagaat, voor mijn voetzolen belemmeringen legt? |
28. | En dat bij iemand, die vergaat als vermolmd hout, als een kleed, dat de mot verteert! |