The screen of this device is too small to show the site.

Please view this site on a device with a width of more than 300px.
a-A

Esth. 7 NBG Esther 7


1. Toen de koning en Haman binnengekomen waren om met koningin Ester het feestmaal te houden,
2. Zeide de koning ook op deze tweede dag bij het drinken van de wijn tot Ester: Wat is uw verzoek, o koningin Ester? Het zal u toegestaan worden. En wat is uw wens? Al zou het de helft van het koninkrijk zijn, hij zal worden ingewilligd.
3. Toen antwoordde koningin Ester: Indien ik uw genegenheid gewonnen heb, o koning, en indien het de koning behaagt, dan worde mij het leven geschonken op mijn verzoek, en mijn volk op mijn wens,
4. Want wij zijn verkocht, ik en mijn volk, om ons te verdelgen, te doden en uit te roeien. Indien wij nog als slaven en slavinnen verkocht waren, ik zou gezwegen hebben, maar deze ramp zal onder de verliezen des konings zijn weerga niet hebben.
5. Toen sprak koning Ahasveros en zeide tot koningin Ester: Wie is hij en waar is hij, wiens hart er vol van is om zo iets te doen?
6. En Ester zeide: Een verdrukker, een vijand, Haman, die booswicht daar. Toen verschrok Haman vanwege het gelaat des konings en der koningin.
7. En de koning stond vol gramschap op van het wijndrinken en begaf zich in de tuin van het paleis; maar Haman bleef staan om van koningin Ester het behoud van zijn leven af te smeken, want hij zag, dat het onheil over hem bij de koning vast besloten was.
8. Toen de koning terugkeerde uit de tuin van het paleis in de zaal, waar men de wijn dronk, was Haman neergevallen op het rustbed, waarop Ester lag. Toen zeide de koning: Ook nog de koningin bij mij in het paleis geweld aandoen? Zodra dit woord uit de mond des konings was uitgegaan, omwond men het gelaat van Haman.
9. En Charbona, een der bij de koning dienstdoende hovelingen, zeide: Bovendien; zie, de paal welke Haman gemaakt heeft voor Mordekai, die in het belang des konings gesproken heeft, staat bij het huis van Haman, vijftig el hoog. Toen zeide de koning: Spietst hem daarop.
10. En men spietste Haman op de paal die hij voor Mordekai had opgericht. Toen bedaarde de gramschap van de koning.